De Sharia-charlatan (7)
"De Sharia is voor 98% gelijk aan het Nederlands Recht".
Deel zeven van een feuilleton over Leidsche flessetrekkerij.
Deel zeven van een feuilleton over Leidsche flessetrekkerij.
Wat vooraf ging: Maurits Berger is Leids hoogleraar "Islam in de hedendaagse Westerse wereld", vooral bekend van zijn uitspraak dat de Sharia (het islamitisch recht) voor 98% (later: 95%) overeen zou komen met het Nederlands recht. Berger had arabist Jansen toegezegd om zijn uitspraak te onderbouwen. Hij kwam deze toezegging nooit na. Een jaar geleden schreef ik professor Berger daarover aan. Hij antwoordde niet; daarop diende ik een klacht in bij het College van Bestuur van de universiteit, en op verzoek lichtte ik dat toe. Na maanden wachten wees de universiteit mijn klacht af.
Ik ging in beroep bij het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (LOWI). Wat was het oordeel van het LOWI?
» Het LOWI schreef een advies van 3000 woorden, dat verderop integraal is opgenomen. Hier eerst de hoogtepunten:
Advies van 20 december 2012 van het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke lntegriteit (LOWI) inzake de klacht van de heer … van 16 september 2011 ten aanzien van het voorgenomen besluit van het College van Bestuur van de Universiteit Leiden van 15 augustus 2011
(...)
Het LOWl heeft na bestudering van de stukken een hoorzitting niet nodig geacht, en heeft de zaak op stukken afgedaan. Het LOWI bestond uit de leden Mr. (…) Het LOWI stelde zijn advies vast op 20 december 2011.
(...)
4. De overwegingen van het LOWI
4.1 Het uitgangspunt van het LOWI is dat het tot het wezen van wetenschap behoort dat onderzoekers en/of wetenschappers het in beginsel met elkaar oneens zijn en dat de arena om meningsverschillen uit te vechten de vakmedia zijn en niet het LOWI. Dit geeft een wetenschapper ruimte om een standpunt te verkondigen, met de uitstraling van zijn gezag, als zijn persoonlijke wetenschappelijke standpunt bepaling, zonder dat (onvolledige) onderbouwing direct als niet-integer of inHet LOWI is er niet om elke onderzoeker te verplichten een wetenschappelijke uitspraak te onderbouwen". strijd met de wetenschappelijke integriteit moet worden aangemerkt. Een eventueel ontbreken hiervan kan als argument worden gehanteerd in het publieke debat. Dit brengt tevens met zich dat een onderzoeker niet door een ieder kan worden verplicht om zijn of haar wetenschappelijke uitspraken te onderbouwen. Slechts wanneer (voornoem)de normen van wetenschappelijke integriteit worden overschreden, kan een onderzoeker worden verplicht om hierover verantwoording af te leggen tegenover het Bestuur van de Instelling waar hij of zij werkzaam is, en in beroep bij het LOWI (...)
4.3 Van schending van wetenschappelijke integriteit is (…) sprake, indien in openbare publicaties en/of gedragingen wordt gehandeld in strijd met de algemene verplichting om gegevens uit wetenschappelijk onderzoek naar waarheid te presenteren, waarbij met name gegevens van een wetenschappelijk onderzoek niet mogen worden vervalst, gemanipuleerd, verzwegen, verzonnen, of, indien fictief van aard, als echt gepresenteerd, (…)
4.8 De (WI stelt dat de klacht van Klager niet-ontvankelijk is op grond van artikel 6 lid 2 van de Klachtregeling. De CWI overweegt hiertoe dat Beklaagde op 1 maart 2008 in dienst is getreden bij de Universiteit leiden (…).
4.9 Deze overweging van de CWI is in de ogen van het LOWI correct.
(...)
Het LOWI treedt derhalve niet in het meningsverschil - dat naar het oordeel van het LOWI in het publieke debat thuis hoort - dat gaat over de al dan niet verwantschap van verschillende rechtsordes.
(...)
4.16 Het LOWI voegt hieraan toe dat het LOWI er ook niet is om elke onderzoeker te verplichten een wetenschappelijke uitspraak te onderbouwen. (…)
5. Het Advies van het LOWI
Het LOWI oordeelt dat de CWI de Klachtregeling op correcte wijze heeft toegepast en de CWI c.q. het Bestuur Klager terecht in zijn klacht van 2S februari 2011 niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het LOWI verklaart de klacht van Klager van 16 september 2011 aan het LOWI dan ook ongegrond. Het adviseert het Bestuur op grond van voornoemde overwegingen het advies van de CWI te bevestigen.
Het LOWI wijst mijn klacht dus af. Wetenschappers mogen rustig van alles rondtoeteren en de grote massa op het verkeerde been zetten. Het LOWI schreef dat het "er ook niet is om elke onderzoeker te verplichten een wetenschappelijke uitspraak te onderbouwen".
Op zich mooi dat er een instituut is om wetenschappelijke integriteit te waarborgen, maar zo'n instituut kan ook juist gebruikt worden om fraude toe te dekken. Alles wat ten goede kan worden aangewend kan ook ten kwade worden aangewend.
Toevallig werd deze week bekend dat het hoofd van de Scientific Ethics Commission van de American Geophysical Union is opgestapt. Dat was klimaatalarmist Peter Gleick, die zelf de afgelopen weken zeer onethisch heeft gehandeld. Hij had interne documenten van het Heartland Instituut onder valse voorwendselen verkregen en gepubliceerd. Hij publiceerde daarbij ook een kwalijk strategiememo dat van het instituut afkomstig zou zijn, maar zeer waarschijnlijk had Gleick dat zelf gefabriceerd.
Ik had de Leidse universiteit overigens ook gevraagd of de heer Berger ten tijde van de gewraakte uitspraken aan de universiteit verbonden was, zoals de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in een rapport had gesuggereerd.
Hierover ontstond een bizarre mailwisseling die tot op dit moment voortduurt!
Over twee weken daarover meer.
LOWI
Advies van 20 december 2012 van het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke lntegriteit (LOWI) inzake de klacht van de heer … van 16 september 2011 ten aanzien van het voorgenomen besluit van het College van Bestuur van de Universiteit Leiden van 15 augustus 2011
1. De klacht
Bij brief van 16 september 2011 heeft de heer … hierna te noemen Klager, aan het
Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit, hierna te noemen het LOWI, een oordeel gevraagd over het voorlopig besluit van het College van Bestuur van de Universiteit Leiden van 15 augustus 2011, kenmerk 2011/25445 JZ, hierna te noemen het Bestuur.
Het Bestuur overweegt in dit (voorlopig) besluit dat het na bestudering van het advies van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Universiteit Leiden, hierna te noemen de CWI, van 6 juni 2011, geen aanleiding ziet om af te wijken van dit advies en de gronden. Het Bestuur verklaart de klacht van Klager van 25 februari 2010 (lees: 2011) over vermoede inbreuk op de wetenschappelijke integriteit door Prof. Dr. ..., werkzaam bij het Bestuur, hierna te noemen Beklaagde, met overneming van de gronden waarop het advies van de CWI is gebaseerd, niet-ontvankelijk.
In zijn brief van 16 september 2011 aan het LOWI stelt Klager zich niet met dit besluit van het Bestuur te kunnen verenigen. Klager stelt het oneens te zijn met het standpunt van het Bestuur en de CWI dat de klacht van Klager niet-ontvankelijk zou zijn omdat de feiten langer dan 5 jaar geleden zouden hebben plaats gevonden, en bovendien op een moment dat Beklaagde niet verbonden was aan de universiteit. Klager vraagt het LOWI om een oordeel.
2. De procedure
Klager heeft op 25 februari 2011 een klacht ingediend bij het Bestuur. De klacht behelst dat Beklaagde, ondanks herhaaldelijke verzoeken van Klager aan Beklaagde, weigert uitspraken te onderbouwen als zou de mohammedaanse sharia voor 98% dan wei 95% overeenkomen met het Nederlandse recht. De CWI bevestigt de ontvangst van deze klacht bij brieven van 17 en 21 maart 2011. Klager licht daarop op verzoek van de CWI zijn klacht nader toe bij brief van 13 april 2011. Op 6 juni 2011 stelt de CWI haar advies vast en verklaart de klacht van Klager niet-ontvankelijk, welk
ad vies door het Bestuur bij (voorlopig) besluit van 15 augustus 2011 wordt overgenomen.
In zijn advies aanvraag van 16 september 2011 aan het LOWI stelt Klager zich niet met dit (voorlopig) besluit te kunnen verenigen en vraagt hij het LOWI om een oordeel onder het gelijktijdige verzoek
dat de Voorzitter, Prof. Dr. Mr… , zich onttrekt aan de zaak. Bij brief van 25 oktober 2011
laat het LOWI aan Klager weten dat zijn verzoek voor behandeling in aanmerking komt, en bij brief van 15 november 2011 dat de Voorzitter zich zal verschonen c.q. zal onttrekken aan de zaak vanwege het feit dat hij Lid van de Raad van Toezicht van het Bestuur is.
Het LOWI heeft het Bestuur vervolgens bij brief van 25 oktober 2011 in de gelegenheid gesteld verweer te voeren tegen de klacht van Klager van 16 september 2011. Het verweerschrift van 25 november 2011 is door het LOWI per fax en post ontvangen, en bij brief van 29 november 2011 aan Klager doorgezonden onder de mededeling dat na Ie zing van de klacht en van het verweer, het LOWI zich zal beraden over de vraag of het een hoorzitting nodig acht.
Het LOWl heeft na bestudering van de stukken een hoorzitting niet nodig geacht, en heeft de zaak op stukken afgedaan. Het LOWI bestond uit de leden Mr. …
en Dr. J …
en de secretaris: Mr.Dr. …
Het LOWI stelde zijn advies vast op 20 december 2011.
3. De standpunten van partijen
A Klager
3.1 In zijn brief van 25 februari 2011 aan het Bestuur stelt Klager dat Beklaagde wetenschappelijke fraude pleegt. Klager citeert daarbij uit een brief van hem aan Beklaagde met daarin een fragment van Hans Jansen over de Islamitische sharia. Volgens dit fragment zou de meest prominente vertegenwoordiger Beklaagde zijn van het standpunt 'dat het Nederlandse recht voor 95% identiek is aan de sharia', hierna te noemen de '95%-uitspraak', zonder dat dit standpunt door Beklaagde wordt onderbouwd.
3.2 Klager heeft, alvorens zich tot het Bestuur resp. het LOWI te wenden, bij brieven van 12 januari en 28 januari 2011 zich tot Beklaagde gewend met het verzoek zijn 95%-uitspraak te onderbouwen. Hij stelt dat Beklaagde de uitspraken doet als wetenschapper, gespecialiseerd in Islamitisch recht, hetgeen betekent dat Beklaagde dit conform de regels voor wetenschappelijke integriteit moet doen. Klager stelt dat dit niet het geval is wanneer het citaat van Hans Jansen klopt, hetgeen hij bijzonder ernstig zou vinden omdat het om de sharia gaat, naar zijn mening een afschuwelijk systeem. Klager vraagt Beklaagde daarom bij brieven van 12 en 28 januari 2011 (alsnog) om een (rekenkundige) onderbouwing, bij gebreke waarvan hij een klacht bij het Bestuur zal indienen wegens door Beklaagde gepleegde wetenschappelijke fraude. Beklaagde heeft de brieven van 12 en 28 januari 2011 niet beantwoord waarop Klager zijn klacht heeft ingediend bij het Bestuur.
3.3 In zijn nadere schriftelijke toelichting aan de CWI van 13 april 2011 stelt Klager nog dat de 95%uitspraak naar zijn mening niet klopt omdat beide rechtssystemen in essentie sterk verschillen. Hij stelt daarin ook dat Beklaagde moet staan voor de uitspraken die hij doet vanuit zijn positie als wetenschapper of anders deze zou moeten intrekken, en verwijst daarbij naar de uitspraken in Trouw van 11 juni 2003, de NRC van 14 juni 2003 en Trouw van 12 februari 2005, met daarin interviews met Beklaagde, waarin Beklaagde verklaart dat de sharia voor 98% dan wei 95% overeenkomt met het Nederlandse recht. Klager stelt ook aanwijzingen te hebben dat de gewraakte uitspraken onwaar zijn. Zo zou Beklaagde hebben gesteld dat voor invoering van de sharia het Nederlandse recht omgegooid zou moeten worden hetgeen zijn 95%-uitspraak tegenspreekt. Voorts zou het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg in 2003 hebben overwogen dat de sharia niet verenigbaar is met de fundamentele principes van de democratie. Klager beklaagt ten slotte zich erover dat Beklaagde met zijn uitspraken schadelijke maatschappelijke invloed heeft gehad waar hij de sharia vergoelijkt en politici en opinieleiders zijn uitspraken serieus nemen, omdat hij wetenschapper is en wetenschappers een waarheidsclaim op tafel leggen als zij publiekelijk een uitspraak doen. Het is daarom, aldus Klager, dat Beklaagde zijn stellingen dient te onderbouwen.
B Het Bestuur
3.4 Het Bestuur bevestigt het advies van de CWI van 6 juni 2011. De gronden waarop het advies van de CWI is gebaseerd zijn tweeerlei. De CWI stelt dat de klacht van Klager niet-ontvankelijk is op grond van a) artikel6 lid 2 en b) artikel8 lid 3 onder b (lees: c) van de Regeling wetenschappelijke integriteit Universiteit Leiden, hierna te noemen de Klachtregeling.
3.5 Artikel 6 lid 2 van de Klachtregeling bepaalt kort samengevat, aldus de CWI, dat het belast is met de advisering van het College van Bestuur ter zake van klachten met betrekking tot vermoede inbreuk op de wetenschappelijke integriteit gepleegd bij het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek op de Universiteit Leiden dan wei gepleegd door een medewerker van de Universiteit Leiden bij de uitoefening van zijn of haar functie, waarvoor hij/zij door de universiteit is aangesteld. Artikel8 lid 3 onder b (lees: c) van de Klachtregeling bepaalt dat het College van Bestuur na verkregen advies van de CWI kan beslissen dat de klacht niet in behandeling wordt genomen indien zij betrekking heeft op een gedraging die langer dan vijf jaar voor indiening van de klacht heeft plaatsgevonden.
3.6 De CWI constateert vervolgens dat de klacht van Klager in zijn brief van 25 februari 2011 is gebaseerd op uitspraken die te lezen zijn in krantenartikelen in Trouw d.d. 11 juni 2003 en 12 februari 2005, en de NRC d.d. 14 juni 2003, en de klacht van Klager van 25 februari 2011 derhalve betrekking heeft op een gedraging die langer dan vijf jaar voor indiening heeft plaatsgevonden. Ook constateert de CWI dat Klager (lees: Beklaagde) pas op 1 maart 2008 in dienst is getreden bij de Universiteit Leiden en dat de CWI niet is gebleken dat Klager (lees: Beklaagde) op andere wijze aan de Universiteit verbonden is geweest, en op het moment dat de uitspraken zijn gepubliceerd in 2003 resp.200S, Beklaagde geen medewerker was van de Universiteit Leiden noch is gebleken dat de vermoede inbreuk op de wetenschappelijke integriteit is gepleegd bij het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek aan de Universiteit Leiden.
3.7 De CWI concludeert vervolgens op deze gronden c.q. op grond van artikel6 lid 2 en artikel 8 lid 3 onder b (lees: c) van de Klachtregeling, dat Klager in zijn klacht niet-ontvankelijk is, waarop het Bestuur de klacht van Klager van 25 februari 2011, met overneming van deze gronden, bij (voorlopig) besluit van 15 augustus 2011 niet-ontvankelijk verklaart.
4. De overwegingen van het LOWI
4.1 Het uitgangspunt van het LOWI is dat het tot het wezen van wetenschap behoort dat onderzoekers en/of wetenschappers het in beginsel met elkaar oneens zijn en dat de arena om meningsverschillen uit te vechten de vakmedia zijn en niet het LOW!. Dit geeft een wetenschapper ruimte om een standpunt te verkondigen, met de uitstraling van zijn gezag, als zijn persoonlijke wetenschappelijke stand punt bepaling, zander dat (onvolledige) onderbouwing direct als niet-integer of in strijd met de wetenschappelijke integriteit moet worden aangemerkt. Een eventueel ontbreken hiervan kan als argument worden gehanteerd in het publieke debat. Dit brengt tevens met zich dat een onderzoeker niet door een ieder kan worden verplicht om zijn of haar wetenschappelijke uitspraken te onderbouwen. Slechts wanneer (voornoem)de normen van wetenschappelijke integriteit worden overschreden, kan een onderzoeker worden verplicht om hierover verantwoording af te leggen tegenover het Bestuur van de Instelling waar hij of zij werkzaam is, en in beroep bij het LOWI
4.2 Bij de vraag of sprake is van schending van wetenschappelijke integriteit baseert het LOWI zijn oordeel over (schending van) wetenschappelijke integriteit op de normen zoals die zijn af te leiden uit de Notitie Wetenschappelijke lntegriteit 2001 (KNAW, VSNU, NWO), de Nederlandse Gedragscode wetenschapsbeoefening 2004 (VSNU), de Notitie Wetenschappelijk Onderzoek: dilemma's en verleidingen, 2005 (tweede druk) (KNAW) dat een nadere uitwerking is van de Notitie Wetenschappelijke Integriteit van 2001, OECD report): Best Practices for Ensuring Scientific Integrity and Preventing Misconduct (2007) and The European Code of Conduct for Research Integrity (2010). Het LOWI handelt procedureel conform het Reglement van het LOW!.
4.3 Van schending van wetenschappelijke integriteit is naar het oordeel van het LOWI in ieder geval sprake, indien in openbare publicaties en/of gedragingen wordt gehandeld in strijd met de algemene verplichting om gegevens uit wetenschappelijk onderzoek naar waarheid te presenteren, waarbij met name gegevens van een wetenschappelijk onderzoek niet mogen worden vervalst, gemanipuleerd, verzwegen, verzonnen, of, indien fictief van aard, als echt gepresenteerd, of waarbij gegevens, letterlijke tekstgedeelten en wetenschappelijke ideeen, ontleend aan andere bronnen zander juiste volledige bronvermelding en onder eigen naam worden gepubliceerd. Het weglaten van een medeauteur kan leiden tot schending van wetenschappelijke integriteit wanneer deze auteur een inhoudelijk wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het verrichte onderzoek.
4.4 Het LOWI kan daarbij gewicht toekennen aan deskundigenoordelen. Het LOWI is echter niet aan deskundigenoordelen gebonden, ook niet wanneer de deskundige zich uitspreekt over schending wetenschappelijke integriteit. Het oordeel of sprake is van schending wetenschappelijke integriteit is aan het LOWI.
4.5 In het onderhavige geval staat de vraag centraal of de Klachtregeling door de CWI resp. het Bestuur correct is toegepast bij hun besluit tot het niet-ontvankelijk verklaren van de klacht van Klager van 25 februari 2011.
Ten aanzien van artikel6lid 2 van de Klachtregeling
4.6 Artikel 61id 2 van de Klachtregeling bepaalt: 'De klacht, als bedoeld in het eerste lid, dient betrekking te hebben op een vermoede inbreuk op de wetenschappelijke integriteit gepleegd door een werknemer, buitenpromovendus of bijzonder hoogleraar van de universiteit bij het uitvoeren van wetenschappelijk onderwijs of onderzoek op de universiteit.'
4.7 De achterliggende grond van deze bepaling is gerechtvaardigd. Waar het LOWI (in beroep) oordeelt over schending van wetenschappelijke integriteit, is alleen het Bestuur van een Instelling in beginsel bevoegd om (disciplinaire) maatregelen te treffen jegens de persoon die werkzaam is bij de instelling en inbreuk pleegt op de wetenschappelijke integriteit.
4.8 De (WI stelt dat de klacht van Klager niet-ontvankelijk is op grond van artikel 6 lid 2 van de Klachtregeling. De CWI overweegt hiertoe dat Beklaagde op 1 maart 2008 in dienst is getreden bij de Universiteit leiden en dat niet is gebleken dat Klager ten tijde van de uitspraken op andere wijze aan de Universiteit Leiden verbonden is geweest.
4.9 Deze overweging van de CWI is in de ogen van het LOWI correct. Ook het LOWI huldigt het standpunt dat wetenschappelijke integriteit persoonsgebonden is: (slechts) wanneer een klacht betrekking heeft op beweerde of vermeende inbreuk op de wetenschappelijke integriteit van een medewerker van een Instelling, rust op deze Instelling de plicht om klachten omtrent (schending van) wetenschappelijke integriteit krachtens de daarvoor bestaande procedures te behandelen. Voorzover de CWI evenwel bedoelt te zeggen dat de klacht van Klager ook niet-ontvankelijk zou zijn geweest als de uitspraken zouden zijn gedaan binnen de vervaltermijn, dan is dit niet juist. Het beginsel dat wetenschappelijke integriteit persoonsgebonden is, brengt met zich mee dat wanneer een medewerker werkzaam is bij de Instelling ten tijde van het aanhangig maken van de klacht, deze Instelling gehouden is om de klacht in behandeling te nemen. Hier doet niet aan af dat de vermeende schending van de wetenschappelijke integriteit heeft plaatsgevonden voor de indiensttreding.
4.10 Voor het oordeel van de (WI heeft vorengestelde geen toepassing, omdat de CWI mede een beroep doet op artikel 8 lid 3 onder b (lees: c) van de Klachtregeling.
Ten aanzien van artikel 8 lid 3 onder c van de Klachtregeling
4.11 Artikel 8 lid 3 onder c van de Klachtregeling bepaalt: 'Het College van Bestuur kan na verkregen advies van de commissie wetenschappelijke integriteit beslissen dat de klacht niet in behandeling wordt genomen indien zij betrekking heeft op een gedraging die langer dan vijf jaar voor indiening van de klacht heeft plaatsgevonden.'
4.12 Het LOWI acht het opnemen van een vervaltermijn in de Klachtregeling ook gerechtvaardigd. Een Instelling moet weliswaar oordelen over schending van wetenschappelijke integriteit, maar tevens in staat zijn om het geval nader te onderzoeken en effectieve maatregelen te nemen.
4.13 Zo hanteert ook het LOWI in zijn Reglement een tijdsbepaling. Klachten die na 1 mei 2003 bij het LOWI worden ingediend - ongeacht of zij zich afspelen voor deze datum - waarover het Bestuur van de Instelling na 1 mei 2003 een (voorlopig) besluit heeft genomen, zijn (slechts) ontvankelijk bij het LOWI. Het is ook om die reden dat het LOWI de klacht van Klager van 25 februari 2011 in
behandeling heeft genomen.
4.14 In het onderhavige geval is het LOWI van oordeel dat (ook) artikel 8 lid 3 onder c van de Klachtregeling correct is toegepast. De CWI overweegt naar het oordeel van het LOWI terecht dat de klacht van Klager van 25 februari 2011 betrekking heeft op een gedraging die langer dan vijf jaar voor indiening heeft plaatsgevonden. Uit de klacht van Klager van 25 februari 2011, nader door Klager toegelicht bij brief van 13 april 2011, stelt Klager dat Beklaagde met zijn uitspraken schadelijke maatschappelijke invloed heeft gehad, en hij die uitspraken moet intrekken, waarbij Klager als 'Gewraakte Uitspraken' achtereenvolgens zijn uitspraken noemt uit Trouw van 11 juni 2003, de NRC van 14 juni 2003 en Trouw van 12 februari 2005. De CWI heeft op grond van vorengestelde naar het oordeel van het LOWI dan ook tot het oordeel kunnen komen - en met haar het Bestuur - dat de klacht op grond van artikel 8 lid 3 onder b van de Klachtregeling niet-ontvankelijk is.
Ten aanzien van de nagekomen brief van Klager aan het Bestuur van 16 september 2011
4.13 Klager heeft na de uitspraak van het Bestuur van 15 augustus 2011, onder gelijktijdige indiening van de klacht bij het LOWI, een brief gezonden aan het Bestuur van 16 september 2011. Klager laat hierin weten dat de klacht dateert van januari 2011. Immers, Beklaagde heeft nog in januari van 2011 Beklaagde verzocht om zijn uitspraken - uit 2003 en 2005 - te onderbouwen en beklaagd dat Beklaagde weigert zijn uitspraken te onderbouwen hetgeen wetenschappelijke fraude oplevert.
4.14 Het LOWI benadrukt dat de klacht zoals Klager die op 16 september 2011 heeft voorgelegd aan het LOWI is dat Klager zich niet kan vinden in het oordeel van het Bestuur van 15 augustus 2011 en het onderliggende advies van de CWI van 6 juni 2011. Het besluit behelst de niet-ontvankelijkheid van de klacht van Klager op grand van de artikelen 6 lid 2 en 8 lid 3 onder c van de Klachtregeling.
4.15 De bevoegdheid van het LOWI ten aanzien van de klacht van Klager van 25 februari 2011 gaat op grond van vorengestelde niet verder dan na te gaan of deze correct is toegepast door de CWI en/of het Bestuur van de Instelling. Het LOWI heeft na bestudering van de stukken waaronder de Klachtregeling van de Instelling geconcludeerd dat deze door de CWI juist is toegepast. Het LOWI treedt derhalve niet in het meningsverschil - dat naar het oordeel van het LOWI in het publieke debat thuis hoort - dat gaat over de al dan niet verwantschap van verschillende rechtsordes.
4.16 Het LOWI voegt hieraan toe dat het LOWI er ook niet is om elke onderzoeker te verplichten een wetenschappelijke uitspraak te onderbouwen. Het gaat bij bronvermelding - in de zin van schending van normen van wetenschappelijke integriteit - niet om een norm op grond waarvan onderzoekers verplicht zijn bij alle uitspraken verplicht bronnen te vermelden, maar om gevallen dat een auteur onder eigen naam gegevens, letterlijke tekstgedeelten en wetenschappelijke ideeen publiceert die blijken te zijn ontleend aan andere bronnen (van andere auteurs) zonder juiste volledige bronvermelding (het mede vermelden van die andere auteurs).
5. Het Advies van het LOWI
Het LOWI oordeelt dat de CWI de Klachtregeling op correcte wijze heeft toegepast en de CWI c.q. het Bestuur Klager terecht in zijn klacht van 2S februari 2011 niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het LOWI verklaart de klacht van Klager van 16 september 2011 aan het LOWI dan ook ongegrond. Het adviseert het Bestuur op grond van voornoemde overwegingen het advies van de CWI te bevestigen.
Namens het LOWI,
Prof.H., Voorzitter
Mr. dr E, Secretaris
Amsterdam, 20 december 2011
Deel 1, Deel 2, Deel 3, Deel 4, Deel 5, Deel 6, Deel 7, Deel 8, Deel 9, Deel 10.
Zie over Berger en over 'sharia' hier op Keizers & Kleren verder: Maurits Berger in het Handelsblad, DE sharia bestaat niet, Maurits Berger: wensdenken of leugen en De strijd met de islam.
(...)
Het LOWl heeft na bestudering van de stukken een hoorzitting niet nodig geacht, en heeft de zaak op stukken afgedaan. Het LOWI bestond uit de leden Mr. (…) Het LOWI stelde zijn advies vast op 20 december 2011.
(...)
4. De overwegingen van het LOWI
4.1 Het uitgangspunt van het LOWI is dat het tot het wezen van wetenschap behoort dat onderzoekers en/of wetenschappers het in beginsel met elkaar oneens zijn en dat de arena om meningsverschillen uit te vechten de vakmedia zijn en niet het LOWI. Dit geeft een wetenschapper ruimte om een standpunt te verkondigen, met de uitstraling van zijn gezag, als zijn persoonlijke wetenschappelijke standpunt bepaling, zonder dat (onvolledige) onderbouwing direct als niet-integer of in
Het LOWI is er niet om elke onderzoeker te verplichten een wetenschappelijke uitspraak te onderbouwen".
strijd met de wetenschappelijke integriteit moet worden aangemerkt. Een eventueel ontbreken hiervan kan als argument worden gehanteerd in het publieke debat. Dit brengt tevens met zich dat een onderzoeker niet door een ieder kan worden verplicht om zijn of haar wetenschappelijke uitspraken te onderbouwen. Slechts wanneer (voornoem)de normen van wetenschappelijke integriteit worden overschreden, kan een onderzoeker worden verplicht om hierover verantwoording af te leggen tegenover het Bestuur van de Instelling waar hij of zij werkzaam is, en in beroep bij het LOWI (...)4.3 Van schending van wetenschappelijke integriteit is (…) sprake, indien in openbare publicaties en/of gedragingen wordt gehandeld in strijd met de algemene verplichting om gegevens uit wetenschappelijk onderzoek naar waarheid te presenteren, waarbij met name gegevens van een wetenschappelijk onderzoek niet mogen worden vervalst, gemanipuleerd, verzwegen, verzonnen, of, indien fictief van aard, als echt gepresenteerd, (…)
4.8 De (WI stelt dat de klacht van Klager niet-ontvankelijk is op grond van artikel 6 lid 2 van de Klachtregeling. De CWI overweegt hiertoe dat Beklaagde op 1 maart 2008 in dienst is getreden bij de Universiteit leiden (…).
4.9 Deze overweging van de CWI is in de ogen van het LOWI correct.
(...)
Het LOWI treedt derhalve niet in het meningsverschil - dat naar het oordeel van het LOWI in het publieke debat thuis hoort - dat gaat over de al dan niet verwantschap van verschillende rechtsordes.
(...)
4.16 Het LOWI voegt hieraan toe dat het LOWI er ook niet is om elke onderzoeker te verplichten een wetenschappelijke uitspraak te onderbouwen. (…)
5. Het Advies van het LOWI
Het LOWI oordeelt dat de CWI de Klachtregeling op correcte wijze heeft toegepast en de CWI c.q. het Bestuur Klager terecht in zijn klacht van 2S februari 2011 niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het LOWI verklaart de klacht van Klager van 16 september 2011 aan het LOWI dan ook ongegrond. Het adviseert het Bestuur op grond van voornoemde overwegingen het advies van de CWI te bevestigen.
Advies van 20 december 2012 van het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke lntegriteit (LOWI) inzake de klacht van de heer … van 16 september 2011 ten aanzien van het voorgenomen besluit van het College van Bestuur van de Universiteit Leiden van 15 augustus 2011
1. De klacht
Bij brief van 16 september 2011 heeft de heer … hierna te noemen Klager, aan het
Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit, hierna te noemen het LOWI, een oordeel gevraagd over het voorlopig besluit van het College van Bestuur van de Universiteit Leiden van 15 augustus 2011, kenmerk 2011/25445 JZ, hierna te noemen het Bestuur.
Het Bestuur overweegt in dit (voorlopig) besluit dat het na bestudering van het advies van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Universiteit Leiden, hierna te noemen de CWI, van 6 juni 2011, geen aanleiding ziet om af te wijken van dit advies en de gronden. Het Bestuur verklaart de klacht van Klager van 25 februari 2010 (lees: 2011) over vermoede inbreuk op de wetenschappelijke integriteit door Prof. Dr. ..., werkzaam bij het Bestuur, hierna te noemen Beklaagde, met overneming van de gronden waarop het advies van de CWI is gebaseerd, niet-ontvankelijk.
In zijn brief van 16 september 2011 aan het LOWI stelt Klager zich niet met dit besluit van het Bestuur te kunnen verenigen. Klager stelt het oneens te zijn met het standpunt van het Bestuur en de CWI dat de klacht van Klager niet-ontvankelijk zou zijn omdat de feiten langer dan 5 jaar geleden zouden hebben plaats gevonden, en bovendien op een moment dat Beklaagde niet verbonden was aan de universiteit. Klager vraagt het LOWI om een oordeel.
2. De procedure
Klager heeft op 25 februari 2011 een klacht ingediend bij het Bestuur. De klacht behelst dat Beklaagde, ondanks herhaaldelijke verzoeken van Klager aan Beklaagde, weigert uitspraken te onderbouwen als zou de mohammedaanse sharia voor 98% dan wei 95% overeenkomen met het Nederlandse recht. De CWI bevestigt de ontvangst van deze klacht bij brieven van 17 en 21 maart 2011. Klager licht daarop op verzoek van de CWI zijn klacht nader toe bij brief van 13 april 2011. Op 6 juni 2011 stelt de CWI haar advies vast en verklaart de klacht van Klager niet-ontvankelijk, welk
ad vies door het Bestuur bij (voorlopig) besluit van 15 augustus 2011 wordt overgenomen.
In zijn advies aanvraag van 16 september 2011 aan het LOWI stelt Klager zich niet met dit (voorlopig) besluit te kunnen verenigen en vraagt hij het LOWI om een oordeel onder het gelijktijdige verzoek
dat de Voorzitter, Prof. Dr. Mr… , zich onttrekt aan de zaak. Bij brief van 25 oktober 2011
laat het LOWI aan Klager weten dat zijn verzoek voor behandeling in aanmerking komt, en bij brief van 15 november 2011 dat de Voorzitter zich zal verschonen c.q. zal onttrekken aan de zaak vanwege het feit dat hij Lid van de Raad van Toezicht van het Bestuur is.
Het LOWI heeft het Bestuur vervolgens bij brief van 25 oktober 2011 in de gelegenheid gesteld verweer te voeren tegen de klacht van Klager van 16 september 2011. Het verweerschrift van 25 november 2011 is door het LOWI per fax en post ontvangen, en bij brief van 29 november 2011 aan Klager doorgezonden onder de mededeling dat na Ie zing van de klacht en van het verweer, het LOWI zich zal beraden over de vraag of het een hoorzitting nodig acht.
Het LOWl heeft na bestudering van de stukken een hoorzitting niet nodig geacht, en heeft de zaak op stukken afgedaan. Het LOWI bestond uit de leden Mr. …
en Dr. J …
en de secretaris: Mr.Dr. …
Het LOWI stelde zijn advies vast op 20 december 2011.
3. De standpunten van partijen
A Klager
3.1 In zijn brief van 25 februari 2011 aan het Bestuur stelt Klager dat Beklaagde wetenschappelijke fraude pleegt. Klager citeert daarbij uit een brief van hem aan Beklaagde met daarin een fragment van Hans Jansen over de Islamitische sharia. Volgens dit fragment zou de meest prominente vertegenwoordiger Beklaagde zijn van het standpunt 'dat het Nederlandse recht voor 95% identiek is aan de sharia', hierna te noemen de '95%-uitspraak', zonder dat dit standpunt door Beklaagde wordt onderbouwd.
3.2 Klager heeft, alvorens zich tot het Bestuur resp. het LOWI te wenden, bij brieven van 12 januari en 28 januari 2011 zich tot Beklaagde gewend met het verzoek zijn 95%-uitspraak te onderbouwen. Hij stelt dat Beklaagde de uitspraken doet als wetenschapper, gespecialiseerd in Islamitisch recht, hetgeen betekent dat Beklaagde dit conform de regels voor wetenschappelijke integriteit moet doen. Klager stelt dat dit niet het geval is wanneer het citaat van Hans Jansen klopt, hetgeen hij bijzonder ernstig zou vinden omdat het om de sharia gaat, naar zijn mening een afschuwelijk systeem. Klager vraagt Beklaagde daarom bij brieven van 12 en 28 januari 2011 (alsnog) om een (rekenkundige) onderbouwing, bij gebreke waarvan hij een klacht bij het Bestuur zal indienen wegens door Beklaagde gepleegde wetenschappelijke fraude. Beklaagde heeft de brieven van 12 en 28 januari 2011 niet beantwoord waarop Klager zijn klacht heeft ingediend bij het Bestuur.
3.3 In zijn nadere schriftelijke toelichting aan de CWI van 13 april 2011 stelt Klager nog dat de 95%uitspraak naar zijn mening niet klopt omdat beide rechtssystemen in essentie sterk verschillen. Hij stelt daarin ook dat Beklaagde moet staan voor de uitspraken die hij doet vanuit zijn positie als wetenschapper of anders deze zou moeten intrekken, en verwijst daarbij naar de uitspraken in Trouw van 11 juni 2003, de NRC van 14 juni 2003 en Trouw van 12 februari 2005, met daarin interviews met Beklaagde, waarin Beklaagde verklaart dat de sharia voor 98% dan wei 95% overeenkomt met het Nederlandse recht. Klager stelt ook aanwijzingen te hebben dat de gewraakte uitspraken onwaar zijn. Zo zou Beklaagde hebben gesteld dat voor invoering van de sharia het Nederlandse recht omgegooid zou moeten worden hetgeen zijn 95%-uitspraak tegenspreekt. Voorts zou het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg in 2003 hebben overwogen dat de sharia niet verenigbaar is met de fundamentele principes van de democratie. Klager beklaagt ten slotte zich erover dat Beklaagde met zijn uitspraken schadelijke maatschappelijke invloed heeft gehad waar hij de sharia vergoelijkt en politici en opinieleiders zijn uitspraken serieus nemen, omdat hij wetenschapper is en wetenschappers een waarheidsclaim op tafel leggen als zij publiekelijk een uitspraak doen. Het is daarom, aldus Klager, dat Beklaagde zijn stellingen dient te onderbouwen.
B Het Bestuur
3.4 Het Bestuur bevestigt het advies van de CWI van 6 juni 2011. De gronden waarop het advies van de CWI is gebaseerd zijn tweeerlei. De CWI stelt dat de klacht van Klager niet-ontvankelijk is op grond van a) artikel6 lid 2 en b) artikel8 lid 3 onder b (lees: c) van de Regeling wetenschappelijke integriteit Universiteit Leiden, hierna te noemen de Klachtregeling.
3.5 Artikel 6 lid 2 van de Klachtregeling bepaalt kort samengevat, aldus de CWI, dat het belast is met de advisering van het College van Bestuur ter zake van klachten met betrekking tot vermoede inbreuk op de wetenschappelijke integriteit gepleegd bij het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek op de Universiteit Leiden dan wei gepleegd door een medewerker van de Universiteit Leiden bij de uitoefening van zijn of haar functie, waarvoor hij/zij door de universiteit is aangesteld. Artikel8 lid 3 onder b (lees: c) van de Klachtregeling bepaalt dat het College van Bestuur na verkregen advies van de CWI kan beslissen dat de klacht niet in behandeling wordt genomen indien zij betrekking heeft op een gedraging die langer dan vijf jaar voor indiening van de klacht heeft plaatsgevonden.
3.6 De CWI constateert vervolgens dat de klacht van Klager in zijn brief van 25 februari 2011 is gebaseerd op uitspraken die te lezen zijn in krantenartikelen in Trouw d.d. 11 juni 2003 en 12 februari 2005, en de NRC d.d. 14 juni 2003, en de klacht van Klager van 25 februari 2011 derhalve betrekking heeft op een gedraging die langer dan vijf jaar voor indiening heeft plaatsgevonden. Ook constateert de CWI dat Klager (lees: Beklaagde) pas op 1 maart 2008 in dienst is getreden bij de Universiteit Leiden en dat de CWI niet is gebleken dat Klager (lees: Beklaagde) op andere wijze aan de Universiteit verbonden is geweest, en op het moment dat de uitspraken zijn gepubliceerd in 2003 resp.200S, Beklaagde geen medewerker was van de Universiteit Leiden noch is gebleken dat de vermoede inbreuk op de wetenschappelijke integriteit is gepleegd bij het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek aan de Universiteit Leiden.
3.7 De CWI concludeert vervolgens op deze gronden c.q. op grond van artikel6 lid 2 en artikel 8 lid 3 onder b (lees: c) van de Klachtregeling, dat Klager in zijn klacht niet-ontvankelijk is, waarop het Bestuur de klacht van Klager van 25 februari 2011, met overneming van deze gronden, bij (voorlopig) besluit van 15 augustus 2011 niet-ontvankelijk verklaart.
4. De overwegingen van het LOWI
4.1 Het uitgangspunt van het LOWI is dat het tot het wezen van wetenschap behoort dat onderzoekers en/of wetenschappers het in beginsel met elkaar oneens zijn en dat de arena om meningsverschillen uit te vechten de vakmedia zijn en niet het LOW!. Dit geeft een wetenschapper ruimte om een standpunt te verkondigen, met de uitstraling van zijn gezag, als zijn persoonlijke wetenschappelijke stand punt bepaling, zander dat (onvolledige) onderbouwing direct als niet-integer of in strijd met de wetenschappelijke integriteit moet worden aangemerkt. Een eventueel ontbreken hiervan kan als argument worden gehanteerd in het publieke debat. Dit brengt tevens met zich dat een onderzoeker niet door een ieder kan worden verplicht om zijn of haar wetenschappelijke uitspraken te onderbouwen. Slechts wanneer (voornoem)de normen van wetenschappelijke integriteit worden overschreden, kan een onderzoeker worden verplicht om hierover verantwoording af te leggen tegenover het Bestuur van de Instelling waar hij of zij werkzaam is, en in beroep bij het LOWI
4.2 Bij de vraag of sprake is van schending van wetenschappelijke integriteit baseert het LOWI zijn oordeel over (schending van) wetenschappelijke integriteit op de normen zoals die zijn af te leiden uit de Notitie Wetenschappelijke lntegriteit 2001 (KNAW, VSNU, NWO), de Nederlandse Gedragscode wetenschapsbeoefening 2004 (VSNU), de Notitie Wetenschappelijk Onderzoek: dilemma's en verleidingen, 2005 (tweede druk) (KNAW) dat een nadere uitwerking is van de Notitie Wetenschappelijke Integriteit van 2001, OECD report): Best Practices for Ensuring Scientific Integrity and Preventing Misconduct (2007) and The European Code of Conduct for Research Integrity (2010). Het LOWI handelt procedureel conform het Reglement van het LOW!.
4.3 Van schending van wetenschappelijke integriteit is naar het oordeel van het LOWI in ieder geval sprake, indien in openbare publicaties en/of gedragingen wordt gehandeld in strijd met de algemene verplichting om gegevens uit wetenschappelijk onderzoek naar waarheid te presenteren, waarbij met name gegevens van een wetenschappelijk onderzoek niet mogen worden vervalst, gemanipuleerd, verzwegen, verzonnen, of, indien fictief van aard, als echt gepresenteerd, of waarbij gegevens, letterlijke tekstgedeelten en wetenschappelijke ideeen, ontleend aan andere bronnen zander juiste volledige bronvermelding en onder eigen naam worden gepubliceerd. Het weglaten van een medeauteur kan leiden tot schending van wetenschappelijke integriteit wanneer deze auteur een inhoudelijk wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het verrichte onderzoek.
4.4 Het LOWI kan daarbij gewicht toekennen aan deskundigenoordelen. Het LOWI is echter niet aan deskundigenoordelen gebonden, ook niet wanneer de deskundige zich uitspreekt over schending wetenschappelijke integriteit. Het oordeel of sprake is van schending wetenschappelijke integriteit is aan het LOWI.
4.5 In het onderhavige geval staat de vraag centraal of de Klachtregeling door de CWI resp. het Bestuur correct is toegepast bij hun besluit tot het niet-ontvankelijk verklaren van de klacht van Klager van 25 februari 2011.
Ten aanzien van artikel6lid 2 van de Klachtregeling
4.6 Artikel 61id 2 van de Klachtregeling bepaalt: 'De klacht, als bedoeld in het eerste lid, dient betrekking te hebben op een vermoede inbreuk op de wetenschappelijke integriteit gepleegd door een werknemer, buitenpromovendus of bijzonder hoogleraar van de universiteit bij het uitvoeren van wetenschappelijk onderwijs of onderzoek op de universiteit.'
4.7 De achterliggende grond van deze bepaling is gerechtvaardigd. Waar het LOWI (in beroep) oordeelt over schending van wetenschappelijke integriteit, is alleen het Bestuur van een Instelling in beginsel bevoegd om (disciplinaire) maatregelen te treffen jegens de persoon die werkzaam is bij de instelling en inbreuk pleegt op de wetenschappelijke integriteit.
4.8 De (WI stelt dat de klacht van Klager niet-ontvankelijk is op grond van artikel 6 lid 2 van de Klachtregeling. De CWI overweegt hiertoe dat Beklaagde op 1 maart 2008 in dienst is getreden bij de Universiteit leiden en dat niet is gebleken dat Klager ten tijde van de uitspraken op andere wijze aan de Universiteit Leiden verbonden is geweest.
4.9 Deze overweging van de CWI is in de ogen van het LOWI correct. Ook het LOWI huldigt het standpunt dat wetenschappelijke integriteit persoonsgebonden is: (slechts) wanneer een klacht betrekking heeft op beweerde of vermeende inbreuk op de wetenschappelijke integriteit van een medewerker van een Instelling, rust op deze Instelling de plicht om klachten omtrent (schending van) wetenschappelijke integriteit krachtens de daarvoor bestaande procedures te behandelen. Voorzover de CWI evenwel bedoelt te zeggen dat de klacht van Klager ook niet-ontvankelijk zou zijn geweest als de uitspraken zouden zijn gedaan binnen de vervaltermijn, dan is dit niet juist. Het beginsel dat wetenschappelijke integriteit persoonsgebonden is, brengt met zich mee dat wanneer een medewerker werkzaam is bij de Instelling ten tijde van het aanhangig maken van de klacht, deze Instelling gehouden is om de klacht in behandeling te nemen. Hier doet niet aan af dat de vermeende schending van de wetenschappelijke integriteit heeft plaatsgevonden voor de indiensttreding.
4.10 Voor het oordeel van de (WI heeft vorengestelde geen toepassing, omdat de CWI mede een beroep doet op artikel 8 lid 3 onder b (lees: c) van de Klachtregeling.
Ten aanzien van artikel 8 lid 3 onder c van de Klachtregeling
4.11 Artikel 8 lid 3 onder c van de Klachtregeling bepaalt: 'Het College van Bestuur kan na verkregen advies van de commissie wetenschappelijke integriteit beslissen dat de klacht niet in behandeling wordt genomen indien zij betrekking heeft op een gedraging die langer dan vijf jaar voor indiening van de klacht heeft plaatsgevonden.'
4.12 Het LOWI acht het opnemen van een vervaltermijn in de Klachtregeling ook gerechtvaardigd. Een Instelling moet weliswaar oordelen over schending van wetenschappelijke integriteit, maar tevens in staat zijn om het geval nader te onderzoeken en effectieve maatregelen te nemen.
4.13 Zo hanteert ook het LOWI in zijn Reglement een tijdsbepaling. Klachten die na 1 mei 2003 bij het LOWI worden ingediend - ongeacht of zij zich afspelen voor deze datum - waarover het Bestuur van de Instelling na 1 mei 2003 een (voorlopig) besluit heeft genomen, zijn (slechts) ontvankelijk bij het LOWI. Het is ook om die reden dat het LOWI de klacht van Klager van 25 februari 2011 in
behandeling heeft genomen.
4.14 In het onderhavige geval is het LOWI van oordeel dat (ook) artikel 8 lid 3 onder c van de Klachtregeling correct is toegepast. De CWI overweegt naar het oordeel van het LOWI terecht dat de klacht van Klager van 25 februari 2011 betrekking heeft op een gedraging die langer dan vijf jaar voor indiening heeft plaatsgevonden. Uit de klacht van Klager van 25 februari 2011, nader door Klager toegelicht bij brief van 13 april 2011, stelt Klager dat Beklaagde met zijn uitspraken schadelijke maatschappelijke invloed heeft gehad, en hij die uitspraken moet intrekken, waarbij Klager als 'Gewraakte Uitspraken' achtereenvolgens zijn uitspraken noemt uit Trouw van 11 juni 2003, de NRC van 14 juni 2003 en Trouw van 12 februari 2005. De CWI heeft op grond van vorengestelde naar het oordeel van het LOWI dan ook tot het oordeel kunnen komen - en met haar het Bestuur - dat de klacht op grond van artikel 8 lid 3 onder b van de Klachtregeling niet-ontvankelijk is.
Ten aanzien van de nagekomen brief van Klager aan het Bestuur van 16 september 2011
4.13 Klager heeft na de uitspraak van het Bestuur van 15 augustus 2011, onder gelijktijdige indiening van de klacht bij het LOWI, een brief gezonden aan het Bestuur van 16 september 2011. Klager laat hierin weten dat de klacht dateert van januari 2011. Immers, Beklaagde heeft nog in januari van 2011 Beklaagde verzocht om zijn uitspraken - uit 2003 en 2005 - te onderbouwen en beklaagd dat Beklaagde weigert zijn uitspraken te onderbouwen hetgeen wetenschappelijke fraude oplevert.
4.14 Het LOWI benadrukt dat de klacht zoals Klager die op 16 september 2011 heeft voorgelegd aan het LOWI is dat Klager zich niet kan vinden in het oordeel van het Bestuur van 15 augustus 2011 en het onderliggende advies van de CWI van 6 juni 2011. Het besluit behelst de niet-ontvankelijkheid van de klacht van Klager op grand van de artikelen 6 lid 2 en 8 lid 3 onder c van de Klachtregeling.
4.15 De bevoegdheid van het LOWI ten aanzien van de klacht van Klager van 25 februari 2011 gaat op grond van vorengestelde niet verder dan na te gaan of deze correct is toegepast door de CWI en/of het Bestuur van de Instelling. Het LOWI heeft na bestudering van de stukken waaronder de Klachtregeling van de Instelling geconcludeerd dat deze door de CWI juist is toegepast. Het LOWI treedt derhalve niet in het meningsverschil - dat naar het oordeel van het LOWI in het publieke debat thuis hoort - dat gaat over de al dan niet verwantschap van verschillende rechtsordes.
4.16 Het LOWI voegt hieraan toe dat het LOWI er ook niet is om elke onderzoeker te verplichten een wetenschappelijke uitspraak te onderbouwen. Het gaat bij bronvermelding - in de zin van schending van normen van wetenschappelijke integriteit - niet om een norm op grond waarvan onderzoekers verplicht zijn bij alle uitspraken verplicht bronnen te vermelden, maar om gevallen dat een auteur onder eigen naam gegevens, letterlijke tekstgedeelten en wetenschappelijke ideeen publiceert die blijken te zijn ontleend aan andere bronnen (van andere auteurs) zonder juiste volledige bronvermelding (het mede vermelden van die andere auteurs).
5. Het Advies van het LOWI
Het LOWI oordeelt dat de CWI de Klachtregeling op correcte wijze heeft toegepast en de CWI c.q. het Bestuur Klager terecht in zijn klacht van 2S februari 2011 niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het LOWI verklaart de klacht van Klager van 16 september 2011 aan het LOWI dan ook ongegrond. Het adviseert het Bestuur op grond van voornoemde overwegingen het advies van de CWI te bevestigen.
Namens het LOWI,
Prof.H., Voorzitter
Mr. dr E, Secretaris
Amsterdam, 20 december 2011
Reacties
# 1 Uitstekend.
Ester Lositas:
Uitstekend.
De bewering dat de sharia voor 95 % afwijkt van het westerse recht hoeft dus niet onderbouwd te worden.
De bewering dat islam voor 95 % onverenigbaar is met de westerse samenleving hoeft dus niet onderbouwd te worden.
Een betere dienst had de LOWI ons niet kunnen bewijzen.
25-feb 2012 , 10:27
# 2 De uitspraak "Het LOWI is er niet om elke onderzoeker te verplichten een wetenschappelijke uitspraak te onderbouwen" is verbijsterend. Onvoorstelbaar. Zo ongelooflijk dat de betekenis ervan bij de eerste keer lezen niet tot me doordrong. Omdat wat er daadwerkelijk staat me zo onwaarschijnlijk leek, kwam bij mij de boodschap aanvankelijk over als "Het LOWI is er niet om de wetenschappelijke onderbouwing van uitspraken van onderzoekers in de gaten te houden". Dat zou een volstrekt logische stellingname zijn: één landelijke instelling kan dat natuurlijk niet voor alle wetenschappers, uit alle disciplines. De organisatie van het wetenschappelijk debat en, meer nog, de kritische zin in de wereld van de wetenschap zelf, het klimaat, moet daarvoor zorgen.
Frans Groenendijk:
De uitspraak "Het LOWI is er niet om elke onderzoeker te verplichten een wetenschappelijke uitspraak te onderbouwen" is verbijsterend. Onvoorstelbaar. Zo ongelooflijk dat de betekenis ervan bij de eerste keer lezen niet tot me doordrong. Omdat wat er daadwerkelijk staat me zo onwaarschijnlijk leek, kwam bij mij de boodschap aanvankelijk over als "Het LOWI is er niet om de wetenschappelijke onderbouwing van uitspraken van onderzoekers in de gaten te houden". Dat zou een volstrekt logische stellingname zijn: één landelijke instelling kan dat natuurlijk niet voor alle wetenschappers, uit alle disciplines. De organisatie van het wetenschappelijk debat en, meer nog, de kritische zin in de wereld van de wetenschap zelf, het klimaat, moet daarvoor zorgen.
Als de leden van het LOWI één knip voor de neus waard waren stond één ding volstrekt vast: elke onderzoeker zou willen voorkomen dat bij het LOWI zelfs maar een vermoeden ontstond dat hij of zij 'wetenschappelijke uitspraken' deed zonder onderbouwing.
Uit welke tak van wetenschap komen de leden van dat orgaan eigenlijk? Alleen uit de menswetenschappen of zitten er ook beta-wetenschappers in?
25-feb 2012 , 01:06
# 3 Het LOWI is er niet om elke onderzoeker te verplichten een wetenschappelijke uitspraak te onderbouwen........
de^mol:
Het LOWI is er niet om elke onderzoeker te verplichten een wetenschappelijke uitspraak te onderbouwen........
Je hoeft dus uitspraken niet te onderbouwen, ook niet nadat er naar gevraagd wordt, dat is volgens het LOWI dus 'wetenschappelijk'. Ik wist niet dat het onderwijs in Nederland al zover gezakt was.
27-feb 2012 , 01:57
# 4 Waar het 100% afwijkt is het gedrag van Mohammed. Pedofilie, slavenhandel, necrofilie, zoofilie, discriminatie op basis van geloofsoveruiting (pact van Umar), vrijheid van meningsuiting.
Roelof:
Waar het 100% afwijkt is het gedrag van Mohammed. Pedofilie, slavenhandel, necrofilie, zoofilie, discriminatie op basis van geloofsoveruiting (pact van Umar), vrijheid van meningsuiting.
Daarnaast is er sprake van plagiaat in de Koran. Deze bevat exact dezelfde fouten als oud Griekse wetenschap. Daar waar het in de westerse wereld moraal voor de regel gaat, is er de regel en dictatuur in de Islamitische.
Wanneer er gesproken wordt van dhimmi's en dhimmi regels, is er geen sprake van democratie. De Islam ondersteund westerse vrijheden voor 0%. Wat als Nederland slavernij weer zou invoeren? Puur omdat Mohammed er ook niet vies van was? Beginnen we met de het Midden Oosten. Palestijnen (Jordaniërs) enzow.
02-maa 2012 , 12:54
Reageren is niet mogelijk op dit bericht.