Een pseudorechtbank spreekt pseudorecht
Het 'tonen van respect' als grondslag voor een bijzondere school
7 december jl was ik, met ruim tien andere mensen, getuige van een zitting van het College voor de rechten van de mens, de opvolger van de Commissie Gelijke Behandeling (CGB). Mijn verslag van dat gebeuren droeg de titel: "Een pseudorechtbank doet haar best". Ik sloot af met: "Overigens stemt het mij optimistisch dat die schoolleiding zich zo slecht had voorbereid, zowel over de uitspraak die het college op 21 januari zal doen als over de politieke ontwikkelingen in ons land".
Nu ik het pseudoprocesverbaal en het pseudovonnis gelezen heb, is voor wat dat eerste betreft mijn optimisme gesmoord.
Geen misverstand: het gebruik van de term 'pseudoprocesverbaal' is geen grapje. Na wat kleinere foutjes gesignaleerd te hebben, zag ik dat in het 'verbaal' de complete tekst van een getuige werd toegeschreven aan de verzoeker. Toen heb ik deze tekst maar terzijde geschoven. De getuige wees me een dag later uit eigen beweging ook op die fout in het verbaal.
De zaak die hier aan de orde is, is die van de twitterende docent maatschappijleraar die als gemeenteraadslid twee negatieve uitspraken, -vanwege het medium in lengte beperkt tot 140 tekens-, had gedaan over het mohammedanisme en vervolgens geschorst werd tot het einde van zijn tijdelijke contract (dat ook niet verlengd werd). Hier zijn eigen verhaal.
» Het pseudovonnis omvat 11 pagina's tekst. wel degelijk onderscheidDe manier van noteren doet denken aan een echt vonnis: gedegen, zorgvuldig en schijnbaar opzettelijk moeilijk leesbaar voor de gemiddelde burger. Zelfs dubbele ontkenningen worden niet geschuwd.
De laatste bladzijde bevat het oordeel:
Het lijkt erop of de pseudorechters zeggen dat er niet gediscrimineerd is vanwege de politieke opstelling van meneer Soekhoe. Bovenstaande moet echter zeer letterlijk gelezen worden. Er staat 'geen verboden onderscheid' maar, in de beoordeling, die voorafgaat aan het oordeel, staat heel expliciet dat het schoolbestuur met de schorsing wel degelijk onderscheid is gemaakt op grond van politieke gezindheid. Explicieter dan dit kan niet, dankzij de laatste zin van dit punt:
Een wonderlijk aspect aan de uitspraak is dat de school in het gelijk wordt gesteld op basis van de wettelijke uitzonderingsmogelijkheid terwijl de school daar eigenlijk geen beroep op wil doen!
Zo staat het in het pseudoprocesverbaal:
Opvallend, maar andere aspecten van de uitspraak zijn veel belangrijker en verontrustender in mijn ogen.
Dit betreft met name de klaarblijkelijke ruimte voor schoolbesturen om hen onwelgevallige uitspraken van docenten in verband te brengen met de grondslag van de school.
Daar zitten twee levensgrote problemen aan vast: het inbouwen van elastiek in de rechtspraak in het algemeen en de keuze voor de specifieke keuze om 'respect tonen' op te mogen vatten als grondslag voor definitie van een vorm van bijzonder onderwijs.
Een vast, op religieuze gronden berustend beleid
Eerst over dat elastiek. Er is al heel lange tijd gedoe over de wettelijke status van bijzonder onderwijs. Artikel 23 van de grondwet vormde destijds een zekere afsluiting daarvan. En heel geen slechte ook. Cruciaal punt daarin: 'vrijheid van richting'.
Het boek De Grondwet: een systematisch en artikelsgewijs commentaar (redactie A. K. Koekkoek) verwijst daar naar op blz 269.
Het ging hier om de vraag of een school een leerling de toegang mocht weigeren omdat hij tot een net iets andere geloofsrichting zou behoren dan waar de school zich op richtte. De school werd in het gelijk gesteld door de Hoge Raad. Het citaat komt uit een van bekendste en meest richtinggevende arresten in relatie tot bijzonder onderwijs: het Maimonides-arrest:
Citaat:
De in art. 23 Grondwet aan het bijzonder onderwijs gewaarborgde 'vrijheid van richting' weegt, mede gelet op art. 6 Grondwet en art. 9 EVRM, zo zwaar dat het aan degene die (zoals te dezen de Stichting) een instelling van bijzonder onderwijs in stand houdt, in beginsel - behoudens bijzondere omstandigheden waarvan hier geen sprake is - jegens ouders van een kind dat volgens de door hem ten aanzien van die instelling gehanteerde toelatingsnormen van religieuze aard niet voor toelating in aanmerking komt, vrij staat de door die ouders verlangde toelating te weigeren, ook al hebben die ouders (zoals te dezen Brucker) een sterke en op redelijke gronden berustende voorkeur voor het onderwijs dat aan de betrokken instelling wordt gegeven, en ook al is de betrokken instelling de enige die onderwijs van deze richting verzorgt.
De nadruk is vanzelfsprekend van mij.
Wel of niet toelaten van een leerling is niet hetzelfde als schorsen of ontslaan van een docent, maar wezenlijk is dat de Hoge Raad hiermee iets heel duidelijks meldde over grondslagen van bijzonder onderwijs. In punt 3.1.2 lezen we:
Tegen deze vaststellingen heeft Brucker geen (incidenteel) cassatieberoep ingesteld, zodat in dit stadium van geding tussen partijen is komen vast te staan dat de weigering om Aram toe te laten berust op een vast, op religieuze gronden berustend beleid.
Bladzijde 254 van eerdergenoemde boek van Koekkoek is zeer verhelderend over de discussie die mogelijk is over dat begrip 'richting'.
De vraag over de reikwijdte van het richtingbegrip houdt de literatuur en de onderwijspolitiek al geruime tijd bezig. Zijn er argumenten om dit begrip te verruimen en in samenhang te zien met bijvoorbeeld pedagogisch-didactische opvattingen? De meningen zijn verdeeld. Enerzijds is er de opvatting dat het begrip richting een der wezenskenmerken vormt waardoor het bijzonder onderwijs het spiegelbeeld vormt van het openbaar onderwijs. Het derde en het vijfde lid [van artikel 23 van de grondwet] worden dan gezien als elkaars complementen: het openbaar onderwijs mag niet uitgaan van een richting, -godsdienst of levensovertuiging- het bijzonder onderwijs juist wel. Anderzijds is er de opvatting dat met een beroep op de totstandkomingsgeschiedenis, waarbij de vrijheid van richting gekoppeld werd aan de 'opvoedkundige zelfstandigheid', geconcludeerd kan worden dat het richtingbegrip oorspronkelijk vooral formeel en niet materieel van aard was: dit begrip zou betrekking hebben op de vrijheid in het bijzonder onderwijs eigen (al dan niet levensbeschouwelijke) opvattingen over de opvoeding van kinderen tot uitdrukking te brengen.
Religieuze of pedagogisch-didactische opvattingen?
Hoe verhoudt deze discussie zich tot de beoordeling in het pseudovonnis?
Dat is niet zo heel ingewikkeld.
Dat schorsing (en ontslag) bij uitzondering wel zou zijn toegestaan is gebaseerd op deze invulling van de grondslag van het Fioretticollege. Citaat uit het pseudovonnis:
Het is, ik sluit maar aan bij het woordgebruik van het pseudovonnis, onbetwist dat 'respect tonen' niet verwijst naar een een vast, op religieuze gronden berustend beleid en al helemaal niet naar een onderscheid tussen openbaar onderwijs en bijzonder onderwijs.
Bij 'De eis om respect te tonen' zou het dus gaan om een eigen invulling door deze school van 'pedagogisch-didactische opvattingen'.
Daarbij zijn twee levensgrote kanttekeningen bij te maken.Respect gebaseerd op angst is geveinsde (hoog) achting voor wie men eigenlijk haat
Op de eerste plaats is er de suggestie dat deze opvattingen bijzonder en bepalend zijn voor specifieke subculturen in de samenleving. Het gaat hier immers om het maken van een uitzonderingsregel voor iets dat in het algemeen wettelijk verboden is. Dit lijkt me nogal moeilijk staande te houden, om het maar eens eufemistisch uit te drukken.
De tweede kanttekening is wat mij betreft nog belangrijker.
Elke volwassen Nederlander kent het gezegde "respect verdien je, je kunt het niet eisen". Respect eisen is een maffiagebruik. In de uitleg van VanDale kun je dat ook terugvinden. Respect is volgens het woordenboek namelijk: “eerbied uit hoogachting of angst”. Wanneer je bij dit woord aan natuurverschijnselen denkt horen angst en hoogachting wel op een bepaalde manier bij elkaar, maar heb je het over mensen of levensbeschouwingen dan staan die beiden ver van elkaar. Respect gebaseerd op angst is geveinsde (hoog)achting voor wie men eigenlijk haat.
De lafheid van de Hoge Raad
De titel van dit stuk is nogal negatief over de Commissie voor de rechten van de mens. Misschien wel te negatief, want zo groot is het verschil met de echte rechtspraak nu ook weer niet. Onze rechtspraak deugt, maar is verre van perfect. Een van de grootste problemen aan de rechtspraak is in mijn ogen dat rechters zich veel teveel laten beïnvloeden door criminologen en andere sociale wetenschappers met een politieke agenda.
En verder is er de lafheid van de Hoge Raad waneer het gaat om fundamentele vragen gaat waarbij ook 'godsdienst' een rol speelt.
Om dit stuk niet te lang te maken noem ik alleen de twee zaken die mij tot deze beoordeling van de Hoge Raad hebben gebracht: het Ezelsproces en het Walburgia-arrest, ik schreef er al over in mijn boek.
Om dezelfde reden heb ik het verder ook niet meer over deze opmerkelijke claim van de pseudorechtbank:
Reacties
# 1 Mijn werkgever was het vaak zeer oneens met mijn activiteiten waarvan het bedrijf ook werkelijk schade heeft geleden. Maar nooit heeft men mij mijn activiteiten in mijn vrije tijd kwalijk genomen.
Tpfh:
Mijn werkgever was het vaak zeer oneens met mijn activiteiten waarvan het bedrijf ook werkelijk schade heeft geleden. Maar nooit heeft men mij mijn activiteiten in mijn vrije tijd kwalijk genomen.
Waren alle werkgevers maar zo fatsoenlijk!
13-feb 2013 , 08:24
Reageren is niet mogelijk op dit bericht.