Een top-NSB-er als getuige tegen de jodenstaat
Recensie van "Israël, een onherstelbare vergissing"
In 2008 publiceerde Chris van der Heijden een boekje met de provocerende titel: Israël, een onherstelbare vergissing. Om twee redenen wordt hier -nu nog- een uitgebreide bespreking gewijd aan dit essay. Op de eerste plaats omdat dit werkje een schoolvoorbeeld is van de wijze waarop tegenwoordig jodenhaat in de mainstream-media en de landelijke politiek verwoord wordt. Op de tweede plaats omdat de schrijver docent is aan de School voor de Journalistiek in Utrecht. Misschien houden beide redenen ook verband met elkaar.
» Toen ik het ging lezen was me al bekend dat de schrijver ervan de zoon is van NSB-ouders. Hij schreef ookde titel van deze bespreking slaat niet terug op van der Heijden zelf of op een van zijn ouders een boek over de NSB: Grijs verleden. Daarin betoogt hij dat “‘de NSB’er’ niet per se een slecht mens was, maar een product van de Nederlandse cultuur van gematigdheid en van de omstandigheden”.
Maar geen misverstand: de NSB’er in de titel van deze boekbespreking slaat niet terug op van der Heijden zelf of op een van zijn ouders maar op de NSB-leider Max Blokzijl. In van der H’s eigen woorden een van de ergste collaborateurs. Hij werd na de oorlog nog vóór Mussert geëxecuteerd. Blokzijl wordt als getuige tégen de zionisten opgevoerd met zijn uitspraak dat hij voor de zionisten wel bewondering had. Blokzijl is volgens van der Heijden betrouwbaar als getuige omdat … hij zijn uitspraak deed toen hij al wist dat hij geëxecuteerd zou worden. Bizar. (noot 193)
Ik had dus al wel enig wantrouwen tegen de schrijver maar bij eenieder die ik niet zo goed ken ga ik in principe uit van een minimaal niveau van integriteit. Toen ik zag dat van der Heijden zelf in zijn boekje benoemde dat er misschien wel een luchtje zat aan het feit dat juist iemand met zijn familieachtergrond dit boek schreef, stemde me dit aanvankelijk hoopvol. Het vermogen stil te staan bij je eigen mogelijke vooringenomenheid is immers een eerste aanwijzing voor integriteit. Nu ik het hele boekje heb gelezen moet ik echter vaststellen dat nog nooit een geschrift zoveel walging bij me opriep als dit. Terwijl ik in het kader van de research voor het boek dat ik recent geschreven heb over het mohammedanisme, toch een groot aantal onsmakelijke teksten onder ogen heb gekregen. Op zichzelf genomen is bijvoorbeeld de volgende tekst heel wat smeriger:
…dat het uithuwelijken van Aisha aan de Boodschapper door Aboe Bakr, op de leeftijd dat zij slechts zes jaar was, een weerlegging is van die mensen die het uithuwelijken van jonge meisjes aan oudere mannen ontkennen of er een afkeer van hebben. En op grond van onwetendheid over het Boek en de Soennah proberen zij het af te schilderen als iets slechts en verkeerds.
Maar deze immoraliteit is tenminste nog recht voor zijn raap. Het is vooral de gluiperigheid in de aanval op het bestaansrecht van de staat Israël waardoor van der H’s tekst toch nog meer walging opwekt. Wie door het dunne laagje vernis van welbespraaktheid en (de enkele) enerzijds-anderzijds overwegingen kan en wil kijken, ziet de haat werkelijk van zo ongeveer elke bladzijde afdruipen.
Nadat ik het boekje -nauwelijks meer dan 100 kleine pagina’s- helemaal gelezen had en ik het opnieuw ter hand nam voor deze bespreking, vielen me zaken op die me -pathologische optimist die ik ben- bij eerste lezing nog ontgaan waren.
‘Onze’ verantwoordelijkheid
Het boekje begint met een rechtszaak in Israël over een onderzoek naar misdaden van Israëlische soldaten tegen Arabische burgers in 1948. Er is iets vreemds aan dat ‘onze’Van der Heijden stelt zichzelf en ons de vraag waaròm het belangrijk is om te weten wat er toen precies gebeurd is. Hij antwoordt dat de Palestijnen recht hebben op hun verhaal en Israël zijn verleden onder ogen moet zien. Maar dat niet alleen. Daarnaast moeten alle anderen
weten onder welke omstandigheden een onder ‘onze’ verantwoordelijkheid geschapen situatie (Resolutie 181 van de VN leidde tot de stichting van staat Israël en het was die stichting die tot gebeurtenissen als die in Tantura leidde) ten uitvoer is gebracht.” (blz. 17).
Op het eerste gezicht lijkt er weinig mis met deze stellingname. Er is echter iets vreemds aan dat ‘onze’. Hij plaatst het woord zelf al tussen quotes en dat is een eerste aanwijzing voor zijn opzettelijke en onacceptabele vaagheid.
Die resolutie vormde een van de laatste onderdelen van het proces van vorming van nieuwe staten in het gebied dat, tot haar nederlaag in de Eerste Wereldoorlog, deel uitmaakte van het Ottomaanse rijk. Er waren al eerder stappen gezet voor de verdeling van het grote Britse mandaatgebied Palestina dat in de optimistische interpretatie van de zionisten eigenlijk in haar geheel beloofd was als gebied voor de vorming van een ‘joods tehuis’. Al in 1921 werd circa driekwart deel van dit gebied afgesplitst. Die afsplitsing kreeg de naam Transjordanië. Een stamhoofd uit een ander deel van het Arabisch schiereiland dat de Engelsen enige hulp had geboden bij het verslaan van het Ottomaanse rijk, werd als beloning tot koning er van gebombardeerd. De Britten stelden expliciet vast dat in het afgesplitste deel Joden niet welkom waren. Door het Jordaanse regime werd dit principe van een jodenvrije staat overgenomen. 1 april 1963 werd in de wet bevestigd dat Joden geen staatsburger konden worden van Jordanië. In de resolutie van 1947 werd besloten tot indeling van het overgebleven gebied van het mandaatgebied in een Arabisch en Joods deel. Niet alleen stemden de Arabische landen tegen: elke vorm van overleg over de indeling was door de buurlanden en de (slecht) georganiseerde lokale Arabieren geboycot. In de verwarrende, chaotische en gewelddadige periode die volgde, vertrokken de Britten als een dief in de nacht uit het gebied. De zionisten wachtten niet af maar riepen op de dag die door de VN als einddatum van het Britse mandaat was genoemd in het hen toegedachte gebied een eigen staat uit. De dag er op werden ze door de legers van de buurlanden en Irak aangevallen.
Ja, er was dus wel betrokkenheid van ‘ons’ bij de besluitvorming over de joodse staat maar de zionisten riepen zelf die eigen staat uit. Waarom dit van zo cruciaal belang is komt aan het einde van deze bespreking aan de orde.
Je moet maar durven
Israël is in van der H’s woorden een vreemd element in een islamitische omgeving (blz. 19)
Dit lijkt op het eerste gezicht niet zo’n heel onzinnige uitspraak. Maar hij is eigenlijk heel vreemd in de context van de centrale lijn van zijn aanklacht tegen het bestaan van Israël. Een van de hoekstenen daarvan wordt namelijk gevormd door de suggestie dat ‘tegenwoordig’ individualisme ‘toch’ voorop staat of ( ) hoort te staan. Toch wonen er -in de woorden van van der H- niet alleen veel mensen in dat gebied die het mohammedaanse gedachtegoed aanhangen, maar kennelijk is de omgeving zelf ‘islamitisch’. Dit is inderdaad de benaderingswijze van veel mohammedanen en hun seculiere vrienden: weinig waarde hechtend aan de vrijheid van het individu. Het is goed om dit nog eens te expliciteren: land kan volgens deze auteur dus ‘islamitisch zijn’. Enkele pagina’s verderop rept hij even zo vrolijk over de wijze les die hij juist als zoon van NSB’ers geleerd heeft van WOII: “..dat het in samenleving en politiek uiteindelijk altijd om individuen gaat, niet om het collectief, en dat het verkeerd loopt wanneer met dat principe geschipperd wordt”. Dit is een aanloopje tot de nauwelijks bedekte gelijkstelling van Israël -het bestaan van die staat dus- aan extreme voorbeelden van ontsporingen die WOII heeft laten zien. Zijn afstamming van NSB’ers is nu langs een omweg opgevoerd als aanwijzing voor zijn morele superioriteit. Hij is immers met zijn neus -op het schoolplein misschien wel letterlijk- op de ontsporingen gedrukt van WOII en is daardoor extra goed in staat om het bestaan van de staat Israël te herkennen als ontsporing. Je moet maar durven.
Meelijwekkende veroveraars
Over het Ottomaanse rijk schrijft van der H in positieve termen:
Dat rijk had grootse tijden beleefd maar ging sinds de negentiende eeuw door voor de zieke man van Europa. In een wanhoopspoging aan die ziekte een einde te maken kozen de Turken tijdens de Eerste Wereldoorlog partij voor de Duitsers
.
U ziet: de volkeren van de Balkan waren niet vanwege het intrinsieke imperialisme van het Ottomaanse sultanaat In de ogen van van der H vormden de Turken geen koloniale macht vóór die tijdmet geweld onderworpen maar de opdeling aan het eind van WOI was het gevolg van “..het eenvoudige feit dat het rijk te groot was.” Het wàs ‘gewoon’ te groot. Door toeval? Omdat iedereen er onderdeel van wilde uitmaken? Uiteraard geen woord over de kinderroof ten behoeve van het leger en de ambtenarij van de sultan. Niets over de Poolse redder van het christendom: Jan Sobieski. Geen woord uiteraard over de geringe kwaliteit van het bestuur van het Ottomaanse rijk. Waarom het rijk de zieke man was geworden? Waarom het logisch zou zijn dat die wanhoopspoging er toe zou leiden dat men juist het kamp van de Centralen koos? Niets daarover. Zeker over dat laatste valt ook heel moeilijk iets zinnigs te vermelden. Van der H maakt alleen duidelijk dat het eigenlijk de schuld was van de Engelsen en Fransen: dat waren immers koloniale machten. In de ogen van van der H vormden de Turken geen koloniale macht vóór die tijd. Hij rept uiteraard ook niet van de inzet van Enver Pasha om het Ottomaanse/Turkse rijk na 1918 juist uit te breiden naar het Oosten. (blz. 26 / 27). Waarom iets pijnlijks oprakelen over Turken in een boekje dat ten doel heeft het bestaan van Israël ter discussie te stellen?
Dit fraaie staaltje volgt op een paginalange beschrijving van hoe idyllisch het leven in ‘Palestina’ was vóór de komst van de Joden.“De Joden staan steviger op de kaart dan ooit” dankzij Adolf Hitler omdat ze nu Israël hebben In een enkel regeltje wordt dan nog wel aangeduid dat de gegeven beschrijving eigenlijk niet dat gebíed betrof maar dat tíjdvak -in alle andere gebieden rond de Middellandse Zee vonden daarna ook grote veranderingen plaats in de vorm van bevolkingsgroei en urbanisatie- maar intussen is er weer lekker bijgedragen aan de sfeer waarin het mogelijk wordt het bestáán van ‘Israël’ als ‘het’ probleem te definiëren. “De Joden staan steviger op de kaart dan ooit” dankzij Adolf Hitler omdat ze nu Israël hebben. (blz. 20). Het taalgebruik!
Van der H wijst er op dat weliswaar historici vaak naar voren brengen dat de economische bloei in de eerste helft van de twintigste eeuw in het gebied vooral te danken was aan de komst van de Joden, maar wijst die claims af door er op te wijzen dat die historici vaak zelf Joden zijn en het misschien wel niet waar is. Over andere bepalende factoren voor hoe het er in die streek toen aan toe ging: geen woord. De afwezige grootgrondbezitters die tegelijkertijd geld verdienden aan de verkoop van grond aan joodse immigranten en op het politieke toneel de (komst van de) Joden bestreden: ze komen niet aan de orde. En wat al helemaal niet genoemd wordt is de eeuwenlange strijd tussen de productieve stammen en de op hen parasiterende roofstammen. Voor alle duidelijkheid: beiden Arabisch.
Op blz. 30 e.v. benoemt van der H terecht de onderdrukking -eind negentiende, begin twintigste eeuw- van de Joden in Oost-Europa, als aanleiding tot het ontstaan van het zionisme dat op haar beurt uiteindelijk leidde tot de stichting van de staat Israël. En dus niet de Holocaust!
Hij doet echter geen enkele moeite om een indruk te geven van de omvang van die onderdrukking en de zondebokfunctie die de Joden keer op keer toebedeeld kregen in de eeuwen daarvoor, ook in West-Europa. In plaats daarvan volgt op die melding onmiddellijk een stukje over “de onverwoestbare mythe (wil) dat de Joden altijd naar Israël verlangd hebben”. Om te illustreren dat dit echt een mythe is voert hij zelfs een joodse “pseudo-messias” op die halverwege de zeventiende eeuw met enig succes Joden opriep naar het heilig land te trekken maar zich daar bekeerde tot het mohammedanisme. (blz. 33). Dat is tegelijk ook een van de zeldzame keren dat het mohammedaans gedachtegoed überhaupt genoemd wordt in het complete essay! Uiteraard blijft onvermeld dat deze meneer Tsvi lang voor hij naar ‘het Heilig Land’ vertrok, door de rabbijnen van zijn geboortestad al als geschift werd beschouwd en dat hij zijn aanvankelijke succes vermoedelijk toch ook wel een beetje te danken kon hebben aan een slachting van circa 100.000 Joden in en rond Oekraïne korte tijd er voor.
Intussen heeft hij dan nog de zionist Weizmann aangehaald die als gruwelijkste aspect van de pogroms noemde dat de Joden zich als makke lammeren lieten afslachten en totaal geen weerstand boden. Van der H voegt daaraan toe: Het is een zinsnede waarvan de juistheid enkele decennia later op huiveringwekkende wijze bevestigd werd.
Niks mis met deze toevoeging, ware het niet dat van der H dit weer laat volgen door “Althans volgens de zionisten”. Deze toevoeging, die een sinistere suggestie in de lucht hangt dat misschien dit toch niet klopt, wordt verder nergens toegelicht. Wanneer later Russisch-joodse jongeren wel degelijk naar Palestina blijken te willen gaan, heet het bij van der H dat dit “een nieuwe mode” was… (blz. 35)
De Balfour verklaring en de kracht van weglatingen
Op blz. 36 komt dan de beroemde Balfour-declaration aan bod. laat van der H bij het citeren ervan voor alle zekerheid wel het laatste deel van de belangrijkste zin weg. De Balfour declaratie van 1917 waarin aan de zionisten -tijdens de Eerste Wereldoorlog dus- toegezegd werd dat de Britten zich zouden inspannen voor de totstandkoming van een ‘nationaal tehuis voor de Joden’. Die verklaring is heel erg kort. Maar volledig in lijn met de aard van dit geschrift laat van der H bij het citeren ervan voor alle zekerheid wel het laatste deel van de belangrijkste zin weg.
Die hele zin luidde His Majesty's Government view with favour the establishment in Palestine of a national home for the Jewish people, and will use their best endeavours to facilitate the achievement of this object, it being clearly understood that nothing shall be done which may prejudice the civil and religious rights of existing non-Jewish communities in Palestine, or the rights and political status enjoyed by Jews in any other country.
Het stukje over de rechten en politieke status van Joden in andere landen laat hij weg! De reden waarom die weglating zo gluiperig is zet hij er natuurlijk ook niet bij. In de aanloop tot het ontstaan van de staat Israël en in 1948 zelf werden die rechten namelijk op grote schaal met voeten getreden. Honderdduizenden Joden vluchtten vanuit landen waar het mohammedanisme een dominante factor is naar Israël. Het aantal gevluchte Joden week weinig af van het aantal niet-Joden dat Israël ontvluchtte toen dat land onmiddellijk na het afkondigen van haar bestaan van alle kanten aangevallen werd. Die Joodse vluchtelingen werden zonder noemenswaardige hulp van buiten geïntegreerd in de Israëlische samenleving, de Palestijnse werden -en worden tot op de dag van vandaag- bevroren in hun vluchtelingenstatus. Een belangrijk hulpmiddel daarvoor wordt gevormd door een reusachtig apparaat dat speciaal voor hen is opgericht door de VN: de UNWRA. In vergelijking met andere landen waar vluchtelingen onder VN-vleugels schuilen telt de UNWRA ongeveer 25 keer zo veel medewerkers: bijna allemaal Palestijnen die hun dagelijks brood verdienen dankzij de ellende waar de rest van de Palestijnen in verkeert.
Op blz. 44 schrijft van der H over de gewelddadigheden tussen 1936 en 1938 die werden aangeblazen door het Arab Higher Committee. Deze groepering werd gedomineerd door familieleden van de bekende vriend van Hitler: de moefti van Jeruzalem. Sober vermeldt hij dat hierbij 5000 Arabieren, 400 Joden en 200 Britten de dood vonden. De eerste gedachte daarbij is natuurlijk dat die Arabieren gedood waren door de Britten en/of de Joden. Dat was niet zo. Een zeer groot deel er van werd gedood door AHC-strijders als ‘verraders’ van de AHC-zaak.
Wanneer hij schrijft dat “.. je Duitsland als jood beter zo snel mogelijk kon verlaten..” vraag je je af of van der H zat te gniffelen bij het neerpennen van deze moeder aller eufemismen. blz. 57 “..de Joden voelden zich door iedereen in de steek gelaten”. Hij heeft het hier dus over hun lot in nazi-Duitsland. Ze wáren niet door iedereen in de steek gelaten maar voelden dat zo.
Is dit geen overdreven gezeur over een enkel verkeerd woord? Terwijl ze in de steek gelaten waren, voelden ze dat toch inderdaad ook zo? vraag je dan af of er een nog gluiperiger manier is om Jodenhaat te verwoorden. Ik zou er geen weten.
In samenhang met de vele vergelijkbare, of nog veel krassere passages is het echter de zoveelste sfeermaker. Wat te denken van de wijze waarop geschreven wordt over mannen als Mordechai Anielewicz die zich met wapens verzetten tegen de uitroeiing door de nazi’s. Hij brengt ze ter sprake in het verlengde van zijn opmerking dat de zionisten in Palestina zich ergerden aan “de Joden die zich in het Europa van de nazi’s zogenaamd (sic) als makke schapen naar de slachtbank hadden laten leiden”. Op zijn beurt ergert van der H zich er aan dat men in Israël, wanneer men het over de Shoah had, tot diep in de jaren 60 dan bij voorkeur sprak over de heroïsche opstelling van “.. de vechtersbazen uit het getto van Warschau” (blz. 60).
De vechtersbazen…
Laat deze term even bezinken en vraag je dan af of er een nog gluiperiger manier is om Jodenhaat te verwoorden. Ik zou er geen weten. De afschuwelijk hoax over het vermoorden van Palestijnen om hun organen te verkopen -een moderne variant op de al eeuwen bestaande hoax over het joodse gebruik om bloed van niet-joodse baby’s te gebruiken voor de bereiding van hun gerechten- moet het hier tegen afleggen.
Op blz. 67 komt het ontwerp van een Palestijnse vlag aan de orde. Volgens van der H heeft deze Arabische kleuren gekregen (blz. 68). Kletspraat. Passia is daar heel helder over. Passia is een niet aan een specifieke Palestijnse stroming gebonden ‘denktank’. Met seculiere trekjes zelfs. Oprichter en voorman Mahdi Abdul Hadi presenteert op de webstek een stuk over de Palestijnse vlag waarin hij -bedoeld of onbedoeld- laat zien dat dit de vlag is die staat voor mohammedaanse veroveringen en het kalifaat! Het zijn mohammedaanse kleuren, geen Arabische.
Het ultieme egocentrisme
“Israël is niet alleen het probleem van de Joden”, schrijft van der H en dat is echt nog wel wat anders dan spreken over het ‘Jodenvraagstuk’ of een ‘Endlösung’. De opmerking sluit aan op die over resolutie 181 met dat vage ‘onze’. Hier is de definitie van het probleem: Israël. "Nee, de stichting van het land was een vergissing en die stichting was een daad van ‘ons’ "Niet de al dan niet vermeende achterstelling van de mohammedanen in Israël, niet de ellende van de Palestijnen in Westbank en Gaza. Niet: het zionisme is een onherstelbare vergissing of de emigratie van Joden naar het Midden-Oosten. Resolutie 181 van de VN zelf ook niet. Ook het geheel van regels of praktijken in het reëel bestaande Israël is geen onderwerp van dit boekje. Nee, de stichting van het land was een vergissing en die stichting was een daad van ‘ons’. Daarom -maar dit blijft nog net impliciet- zouden ‘wij’ die vergissing ook moeten herstellen.
Het is de uiting van een verknipte vorm van een op zichzelf al krankzinnige vorm van egocentrisme. Een egocentrisme dat niet onmiddellijk opvalt door het misplaatst vertoon van een op zich al even misplaatst gevoel van schuld. Dat Joden Israël hebben gesticht omdat ze begrepen dat ze een eigen staat nodig hadden, niet om het schuldgevoel van niet-joden dragelijker te maken, past niet in het denkraam van mensen als deze van der Heijden. Hoewel hij in letterlijke zin erkent dat de meest directe aanleiding voor het ontstaan van het zionisme de onderdrukking van de joden in Oost-Europa in de negentiende eeuw was is het hele verhaal doortrokken van het idee dat de Joden van ‘ons’ een staat kregen omdat we die Holocaust zo zielig voor ze vonden. Door nu te wijzen op fouten en misdaden van zionisten van de eerste helft van de twintigste eeuw schept van der H het beeld dat de Joden helemaal niet de voorbeeldige slachtoffers waren die om die reden recht hadden op ‘onze’ steun. ‘We’ zijn door de Joden belazerd. Daardoor hebben ‘wij’ ons er toe laten verleiden tot stappen die de Palestijnen tot de echte voorbeeldige slachtoffers gemaakt hebben.
Omdat een openlijke steunverklaring aan het openlijke Hezbollah-Hamas-Fatah-streven tot vernietiging van Israël hem nu nog een brug te ver lijkt, komt helemaal aan het einde van het boekje de schijnheilige verklaring dat in de titel ervan de nadruk niet moeten worden gelegd op ‘vergissing’ maar op ‘onherstelbare’. In de rest van het boekje is daar werkelijk geen enkele aanwijzing voor: nergens gaat het daar over onherstelbaar, over een veilig voortbestaan voor Israël. Nergens. De vergissing blijft ook centraal staan in de enkele regels over wat er eigenlijk nu zou moeten gebeuren. Het gaat hem niet alleen om erkennen van ‘onze’ vergissing maar ook om een vorm van ‘schadeloosstelling’. Dat juist het Westen al decennia lang bezig is de Palestijnen miljarden toe te schuiven speelt blijkbaar geen rol. De stinkend rijke Arabische ‘broeders’ zijn veel minder gul. Dat ze intussen wel veel geld vrij weten te maken voor het exporteren van een van de meest verwerpelijke invullingen van het mohammedaanse gedachtegoed naar het Westen: in de ogen van de van der Heijdens van deze wereld zou alleen een notoire islamofoob een link tussen die beide kwesties leggen.
School voor de Journalistiek
Hoe erg is het dat er een boekje verschijnt van de hand van een zoon van NSB’ers, die duidelijk met die achtergrond nog niet goed kan omgaan? Misschien nog steeds uit is op wraak voor wat hem op het schoolplein aangedaan werd door de kinderen van ouders die alleen minder ópenlijk gecollaboreerd hadden? Wraak op de Joden wil omdat zonder de Holocaust het nazisme niet zó lang zó zeer was blijven staan voor het ultieme kwaad? Nee, natuurlijk is dat niet zo vreselijk. Voorgaande alinea is maar een poging om van grote afstand een inschatting te maken wat er in de loop van de tijd allemaal mis gegaan is met deze auteur. En zelfs als hiermee de spijker precies op de psychologische kop geslagen zou zijn, dan nog geldt dat ook voor dit soort mensen uiteraard ook de vrijheid van meningsuiting geldt. Uiterst pijnlijk is het echter wel te ontdekken dat juist zo’n soort man docent aan de School voor de Journalistiek in Utrecht is.
Het stuk werd eerder door Hoeiboei gepubliceerd in vrijwel gelijke vorm.
Reacties
Er is nog niet gereageerd op dit stuk
Reageren is niet mogelijk op dit bericht.