Het Amsterdamse immigratiebeleid
Een gedetailleerde, uitvoerige en vernietigende bespreking van de hand van Toon Kasdorp.
Wie aan een doorsnee autochtoon in Amsterdam vertrouwelijk vraagt wat hij vindt van Marokkanen krijgt vaak een negatief gekleurd antwoord. Vraag je hem of hij een hekel heeft aan individuele Marokkanen zoals Marcouch en Aboutaleb, of aan mensen die hij van dichterbij kent, van zijn werk bijvoorbeeld, dan ligt dat opeens heel anders.
Op een advocatenkantoor waar ik een tijd lang iedere week een keer kwam is de meerderheid van de secretaresses allochtoon en niemand let erop. De meeste kantoorgenoten zouden denk ik niet eens weten hoeveel allochtonen en autochtonen er zijn. Het is geen item en het maakt in de praktijk geen verschil. Er wordt ook geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende soorten allochtonen. Als ze hun werk maar goed doen. Dat laatste is natuurlijk belangrijk. Wie niet goed is wordt niet aangenomen of verdwijnt weer na korte tijd. Wat er overblijft is daarom misschien geen representatieve steekproef meer, niet van allochtonen, maar ook niet autochtonen.
» In de praktijk van het openbare leven lijkt er wel een groot verschil te zijn tussen autochtonen en allochtonen en tussen allochtonen onderling. Surinamers zijn een ander soort mensen dan Antillianen. Turken beledig je door ze voor Marokkanen te houden. Ook bij allochtonen onderling is er sprake zijn van een negatieve relatie tussen etnische groepen zonder dat dit noodzakelijk negatieve gevolgen hoeft te hebben voor de relatie tussen individuen uit die groepen. Als individuen samenwerken blijken meestal de persoonlijke eigenschappen zwaarder te wegen dan de groepsinvloeden. Dat is ook de reden waarom werk zo’n goede integrator is. Dat neemt niet weg dat maar weinig mensen zich aan de invloed van hun groep kunnen onttrekken.
De Nederlanders in Indonesië, het voormalige Nederlands Oost Indië, hadden vaak een sterke persoonlijke band met hun huispersoneel en verwachtten geen moment dat die met de opstandelingen gemene zaak zouden maken. Maar in de kampong heerste de opstand en het huispersoneel dat daar vandaan kwam deed gewoon mee, dat kon niet anders. Het gaat niet om de Islam als godsdienst, maar om de Islam als leefgewoonte (...) met een vijandbeeld van alles en iedereen buiten de eigen gemeenschapGroepsinvloeden zijn dominant en de humanistische leer waarin deze invloeden worden verworpen, lijdt op dit punt aan zelfbedrog. Etnische problemen ontstaan overal waar we etnische groepen de kans geven zich als zodanig te organiseren. Hoe meer de groep er afwijkende normen en waarden op na houdt, hoe groter het probleem, maar ook: hoe meer een etnische groep zich tegen anderen afzet, hoe groter het probleem. En tenslotte: hoe slechter de groep of delen van de groep zich gedragen, hoe groter het probleem.
Het is duidelijk dat we in Amsterdam niet zozeer een allochtonenprobleem hebben, maar een moslimprobleem en, in mindere mate, een probleem met Afro-Europeanen. Met de andere allochtonen, met Chinezen en Hindoestanen bijvoorbeeld gaat het goed en met andere Westerlingen helemaal. Maar ook Oost Europeanen lijken hier en daar een probleem te vormen. In hoofdzaak is het toch een islamprobleem en het is dat probleem dat de discussies in Nederland beheerst.
Het gaat hierbij niet om de Islam als godsdienst, maar om de Islam als leefgewoonte, met van de onze afwijkende normen en waarden en met een vijandbeeld van alles en iedereen buiten de eigen gemeenschap. Dat is in Nederland het centrale probleem en ook het probleem van de moslims zelf. Een verklaring voor dat verschijnsel, dat mensen een hekel hebben aan de groep, maar niet zonder meer aan individuen uit de groep, zult U in de onderstaande notities van de gemeente Amsterdam niet aantreffen. Groepen worden daarin niet als zelfstandige entiteiten beschouwd maar als min of meer willekeurige verzamelingen van individuen. U zult in de notitie weinig vinden over de werkelijke oorzaken van de etnische problemen. De mogelijke oplossingen die gesuggereerd worden komen wat uit de lucht vallen, ze zijn nooit ergens anders met succes geprobeerd. Maar het beleid dat erin wordt voorgestaan wordt intussen wel al systematisch uitgevoerd. In den blinde dus. Aan deze en andere notities van de gemeente is, toen zij verschenen, betrekkelijk weinig aandacht gegeven. Toch roepen ze op tot commentaar en discussie. Alsnog dus.
Scheef gedrukt is de notitie en de rechte letter is mijn commentaar.
Integratienotitie “Erbij horen en meedoen”.
In de vergadering van de gemeenteraad van 5 februari 2003 is een motie aangenomen waarin het College van B&W wordt gevraagd een beknopte notitie te vervaardigen met uitgangspunten voor een integratiebeleid van de gemeente Amsterdam. Het integratiedebat wordt in Nederland in alle hevigheid gevoerd. De discussie rond “het multiculturele drama” van Paul Scheffer, de terroristische aanslagen van 11 september 2001 in New York en Washington, de opkomst en moord op Pim Fortuyn, de verkiezingsuitslag van mei 2002, de oorlog in Irak dat alles heeft de discussie aangewakkerd. Het debat en het daarop geënte beleid hebben een hoog incidenten en ad hoc karakter. Als we tot een integratiebeleid willen komen, dan is het van belang dat er overeenstemming bestaat over de kaders waarbinnen de discussie over integratie en het beleid daarover kan plaatsvinden. Een integratiebeleid veronderstelt met andere woorden, een algemeen denkraam, dat politiek wordt onderschreven en waarbinnen de discussie en het beleid over integratie in samenhang kunnen plaatsvinden. Deze notitie beoogt dat algemene denkraam te schetsen. Deze notitie kan daarom slechts worden gezien als een eerste aanzet voor een discussie over integratie in de Gemeenteraad. Een nadere uitwerking in beleid kan daarna plaatsvinden, in dialoog met de stadsdelen en met verschillende groeperingen, organisaties en instellingen in de stad. De Raad kan dan ook op korte termijn een nadere uitwerking tegemoet zien, op het gebied van:
• Inburgering
• werkgelegenheid
• onderwijs
• wonen
2. Analyse.
Amsterdam is in 2003 een prachtige welvarende stad met 735.000 inwoners en een rijke geschiedenis die binnen de Nederlandse rechtsorde functioneert. Steden overal ter wereld, en vooral welvarende steden, trekken altijd in meerdere of mindere mate nieuwkomers aan. Amsterdam is vanaf de 16e eeuw altijd een immigratiestad geweest: joden, Hugenoten, Friezen, vestigden zich hier, later gevolgd door Duitsers, Polen, Russische joden en vanaf de jaren 50 van de twintigste eeuw achtereenvolgens de mensen uit voormalig Nederlands Indie, gastarbeiders uit Zuid-Europa, Marokko en Turkije, Surinamers en Antillianen om alleen de grootste groepen te noemen. Het heeft te maken met de vrije cultuur van een handelsstad en het feit dat er meestal werk in overvloed was. De dekolonisatie en de internationalisatie (Europese eenwording, globalisering en mondialisering) hebben dit proces enorm versneld.
Niet alleen hebben we anno 2003 ruim 170 nationaliteiten, maar ook bestaat bijvoorbeeld in de Binnenstad de bevolking voor meer dan 17% uit mensen uit de zogenaamde industriële landen. In Amsterdam Zuid is dat zelfs meer dan 24% – wat op straat en in de supermarkt niet te zien, maar wel te horen is. Daar staat tegenover dat onze zonen en dochters in die geïndustrialiseerde landen op stage gaan, en er vaak ook werken en wonen.
Wat de schrijver hier wil betogen is dat we naast de immigratie uit de derde wereld ook een migratie hebben binnen de geïndustrialiseerde wereld. Die twee stromen zijn op vrijwel geen enkel punt met elkaar te vergelijken maar in de notitie gaat alles op de grote hoop.
Het is dus een feit dat hier in Amsterdam, als gevolg van migratie, mensen wonen die qua land van oorsprong verschillen. Daarmee is de diversiteit van de bevolking een feit. Wat de gemeentelijke overheid daarvan vindt doet niet ter zake.
Als dat niet ter zake deed, zou deze notitie niet zijn geschreven. Het probleem neer te zetten als een van diversiteit (en daar bij alle soorten allochtonen over een kam te scheren) miskent de ware aard ervan. Het zijn niet de buitenlanders van Amsterdam Zuid, maar die van de Dappermarkt en het August Allebéplein die ons de problemen bezorgen. De scholen waar leraren en leerlingen worden vermoord en de buurten waar ambulances en stadsbussen niet meer veilig kunnen rijden liggen niet in het centrum of in Amsterdam Zuid. Het is een retorische truc van de gemeente om de tegenstanders van haar Marokkanenbeleid af te schilderen als tegenstanders van iedere vorm van migratie of immigratie. Een kleurrijker Amsterdam is een aardiger Amsterdam, maar een Amsterdam met twee of meer vijandige bevolkingsgroepen is op den duur voor niemand meer een prettige stad.
Wel dient de gemeentelijke dienstverlening toegesneden te zijn op de diverse stad en dienen op al die verschillende mensen dezelfde algemene uitgangspunten van toepassing te zijn over de taak van de overheid en haar relatie tot de burgers.
Dit is een non sequitur en daarnaast ook geen plausibele stelling. Aan de ene kant wonen in Amsterdam hoog opgeleide mensen uit de industriële wereld, die hier meestal maar tijdelijk verblijven maar die tijdens hun verblijf een belangrijke bijdrage leveren aan de lokale welvaart en cultuur. Aan de aan de andere kant zijn hier niet opgeleide en onproductieve mensen komen wonen uit de derde wereld. In de tweede groep is er een subgroep die streeft naar integratie, naar werk en aansluiting bij de bestaande gemeenschap. Daarnaast is er een grotere groep die zich afsluit, vaak van uitkeringen leeft en hel en verdoemenis belooft aan de rest van de wereld. Die groepen hebben weinig tot niets gemeen. Waarom zouden ze dan gelijk behandeld moeten worden? Men hoort mensen toch verschillend te behandelen in de mate waarin ze van elkaar verschillen? Alle mensen zijn niet gelijk. Alle groepen mensen zijn niet gelijk. Sommige doen aan vrouwenbesnijdenis en andere niet. Sommige mishandelen homo’s en andere niet. Het gelijkheidsbeginsel verplicht alleen de overheid om de verdelende rechtvaardigheid te betrachten en de wetten te laten gelden voor iedereen. Het verplicht de gemeente niet om bevolkingsgroepen weg te laten komen met een verhoogde criminaliteit op gronden ontleend aan hun kleur, godsdienst of ras onder het motto van een Orwelliaans begrip als “compenserende neutraliteit”.
Hier horen dan ook woorden thuis als (non-) discriminatie en participatie. Op het niveau van de stedelijke samenleving als geheel speelt vervolgens het punt van de absorptiecapaciteit m.b.t. nieuwkomers. Het is plausibel dat het om een veelheid van redenen allemaal niet te snel moet gaan, en dat daarom een landelijk migratiebeleid in de rede ligt.
De minister van sociale zaken van Balkenende IV heeft eindelijk het taboe laten varen dat eerder verbood om Marokkaanse jeugdcriminelen bij de naam te noemen. Ook de burgemeester van Amsterdam wil niet langer suggereren dat het de Japanners uit de Beethovenstraat zijn die homo’s aftuigen en ziekenbroeders met de dood bedreigen. De schrijver van de notitie bepleit een landelijk beleid op het punt van een immigratie die in Amsterdam op sommige plekken ondraaglijke overlast veroorzaakt. Dat lijkt verstandig, want het zal voor een belangrijk deel strafrechtbeleid moeten zijn. Het is evident dat het huidige strafrecht is toegesneden op een samenleving met een grote sociale cohesie en een christelijk-humanistische ethiek. Die samenleving ontglipt ons nu en de strafrechter zal hieruit de consequenties moeten kunnen trekken. Daarvoor is een aangepaste wetgeving nodig. Een groep jongeren heeft een arts mishandeld die een van hen bijstond en de rechter oordeelde dat zij overtuigend bewezen achtte dat de groep de mishandeling had gepleegd. Ook constateerde zij dat degenen die voor haar stonden deel uit hebben gemaakt van de groep. Toch meende zij niemand te kunnen veroordelen. In zulke omstandigheden schiet overduidelijk of de rechter of het strafrecht te kort. Waarschijnlijk allebei maar in elk geval het laatste.
Tenslotte is daar de vraag of we met zijn allen willen dat er tussen al die verschillende mensen, die de huidige diverse Amsterdamse samenleving vormen, enige samenhang bestaat. Samenhang is het begrip dat slaat op de hele groep, integratie is de vertaling daarvan op het individuele niveau. Het probleem dat onder meer door Scheffer aan de orde werd gesteld is dat tussen de verschillende groepen immigranten onderling en tussen hen en de autochtone bevolking geen samenhang bestaat en dat het beleid van de lokale overheid de integratie tot nu toe in de weg heeft gestaan.
De gedachte dat integratie een individuele en geen groepsaangelegenheid is, is een van de redenen waarom het integratiebeleid van Amsterdam en van de rijksoverheid zo weinig succesvol is geweest.
3. Uitgangspunten.
Dit alles overwegende komt het College tot het formuleren van de volgende uitgangspunten:
• Migratie : hoort bij stedelijkheid en is een zaak waar de lokale overheid permanent rekening mee moet houden.
• Diversiteit : de gemeente Amsterdam beschikt over een goed en weloverwogen diversiteitbeleid, dat wordt gecontinueerd.
Als dit uitgangspunt juist zou zijn dan hadden we tenminste een deel van de problemen niet gehad.
• Integratie : betekent erbij horen en meedoen en is daarmee een begrip dat betrekking heeft op alle Amsterdammers.
• Inburgering : het voorportaal voor integratie dat zich richt tot de allochtone nieuwkomers en oudkomers in de Amsterdamse samenleving.
• Taak van de overheid met betrekking tot integratie: dezelfde algemene uitgangspunten over de taak van de overheid en haar relatie tot de burgers zijn op alle Amsterdammers van toepassing.
Het is een verkeerd begrip van haar taak waardoor de overheid de integratie heeft laten mislukken. De lokale overheid voert, bedoeld of onbedoeld, een voorkeursbeleid voor immigranten van de verkeerde soort, t.w. arme, slecht opgeleide, niet westerse immigranten. Dat is een beleid dat sterk heeft bijgedragen aan de vergroting van de toestroom, want zulke potentiële immigranten zijn er genoeg. De rijksoverheid laat wetgeving in stand – met name sociale wetgeving en strafwetgeving – die past bij een gesloten en coherente samenleving, maar niet bij een samenleving zonder grenzen, waar Nederland nu deel van uit maakt. We hebben een sociale wetgeving waardoor de armen uit andere landen worden aangetrokken als vliegen door de stroop. Tenslotte hebben we een asielbeleid en een gezinsherenigingbeleid die beide onverantwoord fraudegevoelig zijn
In de rest van deze paragraaf werken wij deze uitgangspunten uit.
3.1 Migratie.
Migratie is een van de hete hangijzers van het integratiedebat. Sommigen denken dat dit een tijdelijk verschijnsel is en, in het verlengde hiervan, dat de inburgering van nieuwkomers een tijdelijke inspanning is die eens moet ophouden. De tijd is wellicht gekomen om deze gedachtegang vaarwel te zeggen. Migratie hoort tot de moderne wereld en we zullen ons in Nederland moeten instellen op een continue maatschappelijke inspanning om nieuwkomers op te vangen en te laten integreren.
Op zich is juist dat migratie niet tegen te houden is en dat de keuze vooral lijkt te gaan tussen legale en illegale immigratie, beide van de verkeerde soort, d.w.z. van de soort die bijdraagt aan de problemen waar deze notitie over gaat. De suggestie dat dit zou gelden voor alle soorten immigratie is onjuist.
Migratie naar de stad is bovendien een verschijnsel van alle tijden. Dat geldt zoals we hierboven hebben vastgesteld, zeker voor de stad Amsterdam, met een migratiegeschiedenis die teruggaat tot de 16e eeuw. Tegenwoordig wonen er meer dan ooit mensen van verschillende nationaliteiten. De Amsterdamse bevolking is daardoor veelkleuriger en diverser dan ooit tevoren. Bevolkingsprognoses geven aan dat deze veelkleurigheid en diversiteit zich de komende tijd zullen voortzetten. Over 20 jaar is meer dan de helft van de Amsterdamse bevolking van allochtone komaf. Dat zal niet alleen het aanzien, maar ook de cultuur van de stad veranderen. De geschiedenis van eerdere migraties vanaf de zestiende eeuw leert dat vrijwel alle immigranten in de samenleving zijn geïntegreerd. Maar het kost wel tijd. Diezelfde geschiedenis leert immers dat het vestigingsproces van immigranten en het opgenomen raken in de samenleving, minimaal twee en meestal drie generaties in beslag neemt.
Dit zijn de conclusies van Scheffer. Scheffer haalt veel van zijn voorbeelden uit Amerika. Daar bleek ook in de eerste generaties meer dan gemiddelde criminaliteit voor te komen onder de landverhuizers. Ook daar onder de aanhangers van minderheidsgodsdiensten ( Joden en Katholieken) meer dan onder aanhangers van protestants christelijke kerken, die in Amerika de dominante godsdienst vormden. De verschillen waren in Amerika alleen veel minder catastrofaal. Men had daar bovendien wel een zinnig immigratiebeleid, dat immigranten tot werken dwong en hen niet met uitkeringen en vluchtelingenkampen van het werken afhield.
In Amsterdam zijn in het verleden alle immigranten populaties op den duur geïntegreerd. Dat kwam omdat ze altijd of aan het werk gingen of weer verdwenen. Werk is de belangrijkste motor voor de integratie en een motor die in het verleden gefunctioneerd heeft zonder dat daar veel overheidsbeleid voor nodig was. Dat automatisme is nu doorbroken, door de onzinnige immigratieprocedures die vele jaren kunnen kosten en door het uitkeringsbeleid van de afgelopen decennia. En de wet van de drie generaties kent bovendien haar uitzonderingen. Ook in Amerika zijn er voorbeelden van niet integrerende populaties, te weten de zwarte gettobewoners uit de binnensteden in het Noorden van de VS. In Joegoslavië blijken populaties die eeuwen naast elkaar geleefd hebben niet te zijn geïntegreerd. Het voormalige Ottomaanse rijk geeft een reeks van dergelijke voorbeelden. Een optimistisch vertrouwen is hier dus niet op zijn plaats.
Voor ons College geldt dan ook: migratie hoort bij stedelijkheid en is een zaak waar de lokale overheid permanent rekening mee moet houden. Het formuleren en implementeren van een migratiebeleid is een zaak van de Rijksoverheid. Demografische, economische en integratie vraagstukken, mede in het kader van de uitbreiding van de Europese Unie, maken een landelijk c.q. Europees migratiebeleid blijvend noodzakelijk. Eens Demografische prognoses voor de komende 20 jaar geven voor de landen van Europa een beeld te zien waarin de bevolking sterk krimpt en tegelijkertijd sterk vergrijst. Tegelijkertijd zie je in de armste landen van de wereld een beeld van een groeiende bevolking en een niet afnemende armoede. Deze ontwikkelingen scheppen het migratievraagstuk van de toekomst en werpen de vraag op hoe bij een dergelijke ontwikkeling de huidige economische welvaart, het dienstenpeil en de verzorgingsstaat niet alleen in Europa, maar in het verlengde ervan ook in Nederland in stand kunnen worden gehouden. Bovendien doet zich het vraagstuk voor naar de integratie van steeds nieuwe groepen migranten. Dat vraagstuk heeft twee kanten: de integratiebehoefte van de nieuwkomers en het opnamevermogen van de ontvangende maatschappij. Deze problemen kunnen alleen het hoofd worden geboden als er op enige wijze sprake is van gecontroleerde migratie.
Het falen van de overheid bij het voeren van een beperkend beleid bij immigratie van niet westerse allochtonen en de mislukking van de integratie van met name de Islamitische immigranten is de voornaamste reden voor de impopulariteit van de overheid bij de Nederlandse autochtone bevolking. Met name bij het deel van die bevolking dat het meest direct met de gevolgen van onsuccesvol beleid wordt geconfronteerd. De politieke partijen die met de overheid wordt geïdentificeerd ondervinden daarvan de meeste gevolgen.
3.2. Diversiteit
Sinds 1998 voert Amsterdam een diversiteitbeleid. Dit beleid wil alle Amsterdammers aanspreken op basis van de overeenkomsten in maatschappelijke wensen en noden. Diversiteit raakt alle beleidsvelden, is relevant voor al onze diensten en producten en speelt een rol in al onze communicatie met de inwoners van Amsterdam. Voor het behoud van Amsterdam als sterk merk is en blijft de implementatie van diversiteit bij alle gemeentelijke en maatschappelijke partijen noodzakelijk.
Behalve dat er hier sprake is van een beleid dat aan de problemen van de Nederlandse bevolking niet tegemoet komt, voelt de gemiddelde Nederlander zich ongelukkig door de merkwaardige terminologie waarin de overheid zich tot hem richt. Wat betekenen bijvoorbeeld de bovenstaande zinnen in normaal Nederlands? Wat is een diversiteitbeleid? Wat betekent een beleid dat alle Amsterdammers ( allochtonen en autochtonen?) ‘wil’ aanspreken op basis van de overeenkomsten in maatschappelijke wensen en noden? Allochtonen en autochtonen hebben heel andere wensen en noden, net als Hindoestaanse allochtonen heel andere wensen en noden hebben dan moslims of creolen. Ze worden door de overheid dan ook heel verschillend behandeld. Gevangenissen zitten vol met moslims en creolen en hindoestanen ziet men er weinig.
Autochtonen, uit wat we vroeger de volkswijken zouden noemen en nu een tijdlang de Vogelaarwijken, voelen zich benadeeld in het huisvestingsbeleid en bij de verstrekking van vergunningen. Wetsovertredingen van de lastveroorzakende allochtonen worden gedoogd, waar dat bij autochtonen niet het geval is. Hoezo overeenkomsten in wensen en noden? De hele passage is een in slecht Nederlands gestelde reclamezin van de overheid.
De inzet van het diversiteitbeleid is het waarborgen van de aantrekkingskracht van de stad. Zaak is om te zorgen dat alle Amsterdammers zich hier thuis voelen, hier kunnen blijven wonen en hier hun talenten kunnen ontwikkelen. Kortom: behouden blijven voor deze stad en betrokken blijven bij de toekomst van Amsterdam.
Het is evident dat de Nederlanders die zich met Wilders verwant voelen een deel van de nieuwe Amsterdammers liever kwijt is dan rijk. Het gaat daarbij niet alleen om individuen met een strafblad of om de kinderen die de scholen en de jeugdzorg overbelasten en om hun ouders. Het gaat om de bevolkingsgroepen waar deze individuen uit voort komen en die als zodanig een voedingsbodem vormen voor de criminaliteit en de maatschappelijke desorganisatie, waar de grote Nederlandse steden onder lijden. Het zijn ook deze bevolkingsgroepen en niet de individuen die er deel van uit maken die de integratie blokkeren. Een beleid dat op de bestrijding van criminogene groepen is gericht ontbreekt in Amsterdam.
De inwoners vormen gezamenlijk de draagkracht en dynamiek die nodig is om de stad verder uit te bouwen. Het diversiteitbeleid had in de periode 1998-2000 vier doelstellingen:
1. Betere afstemming gemeentelijk beleid en dienstverlening op diversiteit Amsterdamse bevolking;
2. Weerspiegeling diversiteit Amsterdamse bevolking in personele samenstelling en organisatiecultuur van de gemeente;
Waar we behoefte aan hebben zijn nieuwe strafrechtmaatregelen waardoor de ouders van delinquente kinderen bij de straftoemeting worden betrokken en waarbij groepscriminaliteit gemakkelijker kan worden aangepakt. Terwijl het zeker efficiënt zou zijn om lieden van Marokkaanse afkomst zoals Marcouch of Aboutaleb bij het beleid te betrekken om hun landgenoten hier te integreren, zou het aan de andere kant juist niet om vertegenwoordigers moeten gaan van de groepen waarop de gemeente doelt. Eerder om mensen die juist afstand hebben genomen van hun Marokkaanse achtergrond. We hebben mensen nodig die zich afzetten tegen de normen en waarden die wij op zulke goede gronden hier niet willen hebben.
3. Participatie van alle Amsterdammers stimuleren en negatieve beeldvorming en uitsluiting actief bestrijden;
Hier duikt het taboe weer op dat wij niet zouden mogen zeggen dat er een overmaat aan criminaliteit voorkomt in wijken met een overmaat aan Marokkanen en andere moslims. Dat is wat er bedoeld wordt met negatieve beeldvorming. Als Koerden vaker eerwraak plegen dan Marokkanen en als dat delict bij Nederlanders niet voorkomt, waarom zou dat verborgen moeten blijven? Versluierend taalgebruik en struisvogelpolitiek heeft ons in de problemen gebracht. Paul Scheffer heeft dat in alle duidelijkheid uiteengezet en het zou niet langer ontkend horen te worden. Punt één in een effectief beleid zou moeten zijn dat we afscheid nemen van de struisvogels.
4 Een brede maatschappelijke coalitie in beweging zetten die zich richt op het positief benutten van de Amsterdamse diversiteit.
Het positief benutten van diversiteit, daar is iedereen waarschijnlijk voor. Maar wat verstaan we daar onder? Ik zelf zou daar onder verstaan een samenleving waar men aan elkaars diversiteit en verschillende inbreng genoegen beleeft. Daarvoor is het om te beginnen nodig dat men met zijn stadsgenoten wil samenleven en een terugtrekking in getto’s van de hand wijst. Daarvoor is het gebruik nodig van een gemeenschappelijke taal. En daarvoor is tenslotte nodig een gemeenschappelijk systeem van normen en waarden, waarbij de Bergrede en de parabels uit het nieuwe testament een beter uitgangspunt zijn dan de Koran en de hadith. Anders dan veel Nederlanders denken liggen die twee uitgangspunten ook weer niet zover uit elkaar dat ze onoverbrugbaar zouden zijn. Als we het erover eens kunnen worden dat we van criminogene subculturen af moeten en dat alle hier permanent verblijvende vreemden horen te integreren of te verdwijnen, dan kunnen we praten. Dan kunnen we waarschijnlijk ook met de aanhang van Wilders wel praten. Maar dat lijkt de meerderheid van de Amsterdamse Raad nu juist niet te willen. Dat zou kunnen samenhangen met het feit dat de huidige Raad maar door een minderheid van de Amsterdamse bevolking is gekozen en het College daarom een minderheid van een minderheid vertegenwoordigt. Mensen stemmen niet meer in Amsterdam omdat de geschiedenis leert dat het niet blijkt te helpen op wie zij stemmen. Bij de laatste raadsverkiezingen kwam er een partij met als lijsttrekker Ma Flodder, die tot enige programmapunt leek te hebben het afwijzen van de huidige raad en haar beleid. Ik was benieuwd, maar ik heb van de effecten nauwelijks iets gemerkt of gehoord.
Deze doelstellingen zijn in het Werkplan Diversiteit 2003 door ons College herbevestigd. Afgesproken is dat de vier doelstellingen van het diversiteitbeleid worden gecontinueerd. In de komende periode zal de wethouder Diversiteit het gesprek met de stad over de toekomst van de stad bovendien voortzetten aan de hand van 7 dilemma's die verband houden met de diverse stad.
3.3 Integratie.
Integratie is een veel gebezigd, maar niet altijd eenduidig gebruikt, begrip. Volgens de definitie in de Grote Van Dale is integratie: “het maken tot of opnemen tot een geheel”. Integreren is: ” tot een geheel, een eenheid worden”. In de sociologische literatuur wordt er onderscheid gemaakt tussen structurele integratie en sociaal culturele integratie. Structurele integratie wordt dan gedefinieerd als volwaardige deelname aan de maatschappelijke instituties. Sociaal-culturele integratie heeft betrekking op de aard en de mate van contacten tussen de leden en organisaties van minderheden met de leden en organisaties van anderen in de hen omringende samenleving.
Onder maatschappelijke instituties wordt hier kennelijk verstaan de instituten die door de lokale overheid worden gerund of gesubsidieerd. Maar echt deel maakt men van een samenleving uit wanneer men een aandeel heeft in de instandhouding ervan. Dat is in de eerste plaats door te werken. Wanneer men in Nederland net als in Amerika immigranten pas een uitkering geeft als zij eerst geïntegreerd zijn en zo met hun werkzaamheden de uitkeringen aan anderen hebben helpen financieren, dan zou daar een grote stimulans tot integratie van uitgaan en een rem op immigratie. En dan het beroep dat in de notitie gedaan wordt op de sociologische wetenschap. Om met een vice premier van het laatste kabinet Balkenende te spreken: Noem mij drie echte maatschappelijke problemen, die met behulp van de sociologische wetenschap zijn opgelost. Nee? Twee dan. Ook niet? Noem dan tenminste één probleem, hier of ergens anders in Europa, of in Amerika, of waar dan ook op de wereld, waar met toepassing van sociologische kennis een oplossing voor gevonden is.
In het dagelijkse spraakgebruik heeft integratie c.q. integreren vaak de betekenis van “aanpassen” of”assimileren” en dan meestal in de zin van “zij moeten doen zoals wij doen”. Voor anderen is integreren hetzelfde als “inburgeren”. In de notitie “Integreren in Amsterdam” van de PvdA betekent integratie “meedoen” oftewel participeren aan de stedelijke samenleving. In de nota “De andere aanpak” van het wetenschappelijk instituut voor het CDA heeft integratie de betekenis van “betrokkenheid” bij de samenleving.
Voor gewone mensen kan het probleem waar we mee zitten worden gedefinieerd als het bestaan van twee samenlevingen naast elkaar en waar die samenlevingen elkaar raken, vertegenwoordigd door hun jongeren, op straat bijvoorbeeld en in de scholen, daar is het oorlog. Bij volwassenen beperkt het zich meestal tot boze blikken en elkaar de rug toekeren maar bij jongeren worden er bij de allochtone groep de messen getrokken. Integratie zou het zijn als de twee samenlevingen zouden versmelten. Individuele aanpassingen, zoals Nederlandse vrouwen die een boerka gaan dragen als ze met een Moslim zijn getrouwd of een Marokkaanse die omroepster wordt en zich als Nederlandse gedraagt, dat verandert niets aan de twee tegenover elkaar staande samenlevingen. Wanneer iemand de weg oversteekt en op de andere stoep gaat lopen, dan komen daarmee de twee trottoirs niet bij elkaar.
Wie over integratie en integreren spreekt, spreekt echter niet alleen over degene die of hetgeen dat moet integreren, maar ook tegelijkertijd over het geheel waarin dat moet gebeuren. Een integratiebeleid heeft idealiter oog voor beide kanten van de medaille. Integratie(beleid) in Amsterdam heeft dus zowel oog voor degene die moet integreren, degene die deel moet (gaan) uitmaken van het geheel, en dat is dus in principe iedere (toekomstige) Amsterdammer, als voor het geheel zelf, de Amsterdamse samenleving.
De grondfout die in deze analyse gemaakt wordt is dat er een Amsterdamse gemeenschap zou zijn los van de autochtone, de allochtone Bijlmer en de moslimgemeenschappen. Was dat maar zo.
Volledige integratie in een vreemde cultuur is heel moeilijk. Dat zegt Nobelprijswinnaar Naipaul en dat weet eigenlijk ook iedereen. Het heeft de Nederlandse samenleving vele jaren gekost om verschillende groepen als de “kleine luyden” van Abraham Kuijper, de arbeiders, de katholieken, de vrouwen en de homoseksuelen in de samenleving te laten integreren. Daaraan is vaak een emancipatiebeweging en een daarmee gepaarde emancipatiestrijd voorafgegaan. Emanciperen is niet hetzelfde als integreren. Wie emancipeert wil op voet van gelijkheid deel uit gaan maken van een bestaande samenleving, waarin hij tot dan toe een inferieure plaats bekleedt. Dat is een kwestie van het wegnemen van discriminatoire hinderpalen en de wil van de onderdrukten om hun plaats te veroveren. Een droom is daar voor genoeg aan de ene kant en een geweten aan de andere. Integratie van twee samenlevingen is een heel ander proces, waarvan niemand de contouren kent. De geschiedenis geeft weinig voorbeelden van een geslaagde assimilatie van twee culturen zonder dat een van de twee haar eigenheid opgeeft. En in ieder geval: het gaat niet vanzelf. Integratie doet pijn. De psychische prijs die een individu betaalt om zich aan te passen aan normen die niet de zijne of hare zijn, om erbij te horen en mee te doen, is groot.
Merkwaardig genoeg blijkt dat vaak niet zo te zijn. Wie eenmaal andere normen aanvaardt lijkt dat als het ware te doen met terugwerkende kracht. In de zestiger jaren stortten in een paar jaar tijd het Rijke Roomse Leven en de Gemeenschap der Mannenbroeders in. De leden van die zuilen emancipeerden in de bestaande humanistische samenleving en trokken hun oude normen en waarden uit als een jas.
Bovendien: hoe men ook zijn best doet, in de ogen van de “insider” blijft men vaak toch een buitenstaander. Slagen in het maatschappelijke, sociale, en economische leven is geen garantie voor integratie en acceptatie. Extreem voorbeeld hiervan is de geschiedenis van de joden in Europa; maar zie ook de geschiedenis van de zwarten in Amerika.
Die twee histories zijn onvergelijkbaar. De Joden zijn als geheel in de samenleving geëmancipeerd, met uitzondering van enkele orthodoxe groepen. Van de zwarten in Amerika steekt alleen een aantal individuen de straat over. Joodse getto’s waren door niet-Joden verordonneerd, maar zwarten hoeven van niemand in getto’s te leven, het gebeurt alleen. Alles wat behulp van de beste sociologische deskundigen is gedaan om dat probleem op te lossen is mislukt.
Dit alles overwegende kiest het College van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam daarom voor een brede definitie van integratie. Integratie heeft voor ons College de betekenis van: meedoen en erbij horen. Daarmee is integratie een begrip dat zich in principe richt tot alle Amsterdammers en niet uitsluitend tot de allochtone nieuwkomers en oudkomers die in de samenleving moeten inburgeren. Integreren waarin? Ons College hanteert bij integratie het beeld van de snelweg. Op de snelweg gelden regels waaraan iedereen zich houden moet zoals bijvoorbeeld: de maximumsnelheid, de manier waarop wordt ingehaald, stilstaan is verboden etc. Regels zijn er ook om op de snelweg te mogen komen; je moet in ieder geval over een auto en een rijbewijs beschikken ook deze regels gelden voor allen die zich op de snelweg begeven. Behalve regels, is periodiek (groot) onderhoud een voorwaarde voor een goed functioneren van de snelweg: gaten in de snelweg moeten snel en goed worden opgevuld.
Het is juist om de samenleving (de snelweg) te onderscheiden van de individuen die er deel van uitmaken ( de auto’s die er op rijden). Maar daar houdt het beeld op. Wat het Amsterdamse College lijkt te bereiken is niet dat er door de Moslims ingevoegd wordt maar dat zij op een parallelweg blijven rijden. Die parallelweg zijn de eigen wijken waar de bussen niet meer komen en de ambulances nu weigeren mensen bij te staan uit angst dat de verplegers worden afgetuigd. Het zijn de zwarte scholen en de moskeeën waar in het Vrijdaggebed wordt afgegeven op de gevaren van de autoweg.
Op de snelweg rijden voertuigen die enorm van elkaar kunnen verschillen: in grootte, kleur en aantal passagiers. Ook hun gedrag op de snelweg is niet hetzelfde. Ze rijden bijvoorbeeld niet allemaal even snel: de ene rijdt langzamer of sneller dan de ander, de ene haalt de ander in, de ander blijft op zijn rijbaan en rijdt achter een ander aan. Samen rijden alle voertuigen echter over dezelfde snelweg en voegen zij zich naar de regels van de snelweg en naar elkaar. Wie dat niet doet, komt in botsing met een ander dat kan het hele verkeer op de snelweg ontregelen. Dit geldt in het bijzonder als er vanuit een oprit extra verkeer op de snelweg komt invoegen en laten invoegen is dan het parool om ongelukken te voorkomen. De snelweg, dat is de Amsterdamse samenleving. De voertuigen in al hun diversiteit, dat zijn onze Amsterdamse burgers. Het verkeer vanuit de oprit, dat zijn de nieuwkomers.
3.4 Inburgering
Inburgering wordt vaak gelijk gesteld aan integratie. Hoewel er tussen de twee begrippen wel degelijk een relatie is, gaat het om twee verschillende zaken. Wat is de relatie tussen inburgering en integratie? Integratie definieerden we hierboven als erbij horen en meedoen. Inburgering is een (scholing)instrument, van overheidswege aangeboden, met als doel het bevorderen van taalvaardigheid, sociale mobiliteit en uiteindelijk volwaardig burgerschap aan allochtone nieuwkomers en sinds enige jaren ook aan oudkomers in de samenleving. Inburgering staat ten dienste van integratie, en kan worden gezien als het voorportaal van integratie. Daarmee is niet gezegd dat degene die een inburgeringcursus gevolgd heeft, geïntegreerd is. Vaak is het veeleer het begin van een lang proces; veel mensen beheersen de Nederlandse taal na een inburgeringcursus nog te weinig om bevredigend te participeren in de samenleving. Een succesvolle inburgering kan wel een belangrijke bijdrage leveren aan het integratieproces.
Het is opvallend hoe snel Latino’s in het Zuiden en Westen van de VS inburgeren zonder dat daar van overheidswege veel moeite voor wordt gedaan en aan de andere kant hoe slecht de gettobewoners in het Noorden dat doen. Toch wonen hun zwarte voorouders al eeuwen in Amerika en wordt hun al decennia lang maatschappelijke hulp geboden. Er is geen positief verband aan te tonen tussen integratie en sociologisch beleid of tussen sociologisch beleid en maatschappelijke verbeteringen van welke aard dan ook.
Onderzoek wijst uit dat de wijze waarop inburgering in Amsterdam plaatsvindt voor verbetering vatbaar is. Het kan kwalitatief en kwantitatief beter. Veel mensen maken de wettelijk voorgeschreven 600 uur niet vol, veel vrouwen haken vroegtijdig af, begeleiding laat te wensen over en gebrek aan kinderopvang is een struikelblok. Afgezien van de diverse organisatorische knelpunten, lijkt nodig. Bovendien, zo blijkt uit onderzoek, worden mensen die wel succesvol een inburgeringcursus doorlopen, nauwelijks begeleid bij verdere oriëntatie op onderwijs en arbeid. Ons College komt zeer binnenkort apart op dit onderwerp terug. Een voorspelling lijkt gewettigd, n.l. dat een meer vraaggerichte benadering, waarin aansluiting gezocht wordt bij de wensen, ambities, capaciteiten en persoonlijke omstandigheden van oud- en nieuwkomers, geen resultaten zal opleveren. Dat heeft die benadering in het verleden ook niet gedaan 3.5 Taak van de overheid en haar relatie tot de burgers Bij een korte beschouwing over migratie, diversiteit, integratie en inburgering hoort de vraag naar de taak van de overheid in relatie tot haar wel zeer diverse burgers. De overheid heeft geen burgers. Een land en een stad hebben burgers. Die burgers hebben een overheid, die er is om te doen wat de samenleving nodig heeft en van haar vraagt. Of een overheid daarin slaagt behoort men af te af te meten aan de resultaten. Die resultaten zijn in Amsterdam niet goed. Over die rol is veel discussie en onduidelijkheid. In traditionele immigratielanden, waar de bevolking zeer divers is, wordt door de overheid veel aandacht besteed aan samenbindende elementen als de taal, de geschiedenis, de constitutie en de instituties van het land
In Nederland is de belangstelling voor dit soort zaken juist verminderd, op hetzelfde moment dat Nederland de facto een immigratieland werd. De constitutie is in Nederland geen bindend element omdat niemand de burgers gevraagd heeft wat zij vinden dat er in moet staan. Misschien is dat maar goed ook. Als men het de burgers vragen zou, was de overheid waarschijnlijk niet bereid de wensen van de burgers te honoreren. Toen in Amsterdam een referendum werd ingevoerd en men de burgers vroeg zich via dat instrument uit te spreken over de wenselijkheid van deelraden, toen antwoordde een grote meerderheid van degenen die gingen stemmen: deelraden, dat is een slecht idee. De opkomst voor het referendum was groter dan bij de gemeenteraadsverkiezingen die eraan voorafgingen. De reactie van deze gemeenteraad ( niet van de burgemeester, die was net zo tegen deelraden als de burgers van de stad) op de hem onwelgevallige uitslag was: we voeren deelraden in, wat de mensen ook zeggen. De politieke partijen hebben het nodig voor de politieke scholing van hun leden en wellicht ook vanwege de betaalde banen die het oplevert. Met de discussie over integratie gaat het op een zelfde manier. De politieke partijen vertegenwoordigen de bevolking niet. Als mensen stemmen doen ze dat met een soort balorigheid. Ze stemmen massaal op een Tegenpartij, die zich maar in weinig onderscheidt van die van Jacobse en Van Es uit de tijd van Koot en Bie.
Ons College ziet het dan ook als een eerste stap in het creëren van samenhang tussen de zeer diverse inwoners van Amsterdam, het formuleren van algemene uitgangspunten voor de taak van de overheid en haar relatie tot de burgers. Deze algemene uitgangspunten gelden voor alle Amsterdammers en vormen tevens het kader waarbinnen de discussie over integratie en het vormgeven van een integratiebeleid van de gemeente Amsterdam kan plaatsvinden. Vanuit het beeld van de snelweg en de vier eerder genoemde uitgangspunten, is ons College van oordeel dat de volgende onderwerpen wezenlijk zijn voor de rol van de overheid en haar relatie tot de burgers.
De gedachte dat het College de samenhang gaat creëren in Amsterdam is een uitvloeisel van de oude socialistische gedachte van een maakbare samenleving, die van bovenaf kan worden opgelegd. Het is in de DDR niet gelukt en het zal in Amsterdam niet lukken.
• Regels
• Rechtstaat
• Eigen verantwoordelijkheid
• Burgerschap
• Optredende overheid
Deze onderwerpen werken wij in de volgende paragraaf uit.
4. Taken van de overheid met betrekking tot integratie
4.1 Rechtsstaat
Nederland is een democratische rechtsstaat. Dat betekent dat op democratische wijze tot stand gekomen wetten en regels het fundament van onze maatschappelijke ordening vormen. Deze wetten en regels gelden voor alle burgers in Nederland, zonder aanzien des persoon. Het optreden van de overheid is in een rechtsstaat ook aan regels gebonden. Artikel 1 van de Grondwet verbiedt de discriminatie van eenieder die zich in Nederland bevindt op basis van huidskleur, ras, geloof, levensovertuiging, seksuele voorkeur of op welke grond dan ook. De grondwet (zie ook de tekstdelen hieronder) bevat bepalingen die de organisatie van de overheid betreffen en daarnaast een opsomming van de mensenrechten, die de overheid tegenover de burgers in acht moet nemen en tenslotte bepalingen over haar eigen wijziging
De grondrechten gelden alleen maar in zoverre ze niet in strijd komen met de verdragen die er over het onderwerp mensenrechten bestaan. Haalt men de grondrechten uit de tekst dan maakt dat voor hun geldigheid geen verschil. In wezen zouden de organisatorische bepalingen net zo goed bij gewone wet kunnen worden geregeld en kan de hele grondwet afgeschaft. Dat zou anders zijn als de grondwet bij referendum zou worden vastgesteld. Dan zou zij een vorm van legitimatie van het regime betekenen. De huidige grondwet is te oud om haar nog als legitimatie te beschouwen. De instemming van het volk met de tekst is voor het laatst gevraagd bij de oprichting van het koninkrijk, twee honderd jaar geleden. Sindsdien is zij uitsluitend gewijzigd door de organen van het regime dat aan die wet zijn legitimiteit ontleent. Een baron von Münchhausen act.
De grondwetbepalingen die gelden als beginselen van onze rechtstaat zijn voor ons College uitgangspunt en tegelijkertijd startpunt van integratie. Wie deze beginselen verwerpt zal niet of moeilijk in Nederland kunnen integreren.
Niet integreren misschien, maar wel wonen en leven en inkomen verwerven. Dat niet integreren is sanctieloos en dat is iets anders dan de gemeente hier suggereert.
Onze rechtstaat steunt op de waarden vrijheid, gelijkheid en vertrouwen. Binnen de rechtstaat neemt de Grondwet een belangrijke positie in. De Grondwet regelt een aantal fundamentele rechten waarop burgers in Nederland aanspraak mogen maken, met inachtneming van de grenzen die de wet daaraan stelt.
Dat is dus niet waar. Die rechten worden niet ontleend aan de grondwet. Het zijn de verdragen die ze regelen en dat betekent dat de Nederlandse wetgever het niet zelf in de hand heeft. Van de grondwet kan de wetgever desgewenst bij gewone wet weer afwijken, maar van verdragen niet. Dat is overigens een ongewenste stand van zaken. De grondwet zou altijd horen te gelden en voorrang horen te krijgen op andere wetten, inclusief de wetten waarbij verdragen worden geratificeerd, maar dat is niet zo.
De klassieke grondrechten: vrijheid van godsdienst, vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van onderwijs, vrijheid van vereniging en vergadering, gekoppeld aan het verbod op discriminatie van Artikel 1 van de Grondwet gecombineerd met de sociale grondrechten recht op zorg, op onderwijs, op wonen bieden samen de basis voor een maatschappij waarin individuen zich kunnen ontplooien en diverse groeperingen daadwerkelijk kunnen samenleven.
Deze volzin is een mantra, geen beleidsprogramma. De grondrechten, sociale en andere, bieden niet de basis…. etc. Dat doen de mensen die bereid zijn met elkaar samen te werken en elkaar en de wet te respecteren..
Deze basiswaarden van onze rechtstaat stellen iedereen in staat in vrijheid zijn eigen identiteit te ontplooien, zijn religie of levensovertuiging te beleven en uit te oefenen en van zijn cultuur te genieten.
De waarden zoals die onder meer in de Grondwet staan zijn dwingend: zowel voor de burgers, als voor de overheid. Dat is een kwestie van rechten en plichten; zowel voor de burgers als voor de overheid. Burgers mogen aanspraak maken op de fundamentele rechten; maar zij moeten zich ook houden aan de grenzen die de wet stelt aan de uitoefening van die rechten. Voor de overheid geldt dat ze enerzijds de uitoefening van de fundamentele rechten van de burgers binnen de grenzen van de wet moet faciliteren, en anderzijds moet optreden tegen overschrijdingen van de grenzen die de wet stelt aan de uitoefening van fundamentele rechten. Wie zelf in het bezit is van de waarheid, die ontzegt een ander per definitie het recht op zijn waarheid.
De grondrechten zijn in principe geschreven voor de verhouding tussen de burgers en de overheid, en niet voor die tussen burgers onderling. De waarden van onze rechtstaat (vrijheid, gelijkheid en vertrouwen) veronderstellen in de verhouding tussen burgers onderling echter een houding van wederzijds respect en tolerantie, ook als er sprake is van grote onderlinge verschillen. Men kan immers niet voor zichzelf een recht opeisen (bijvoorbeeld de vrijheid van meningsuiting of de vrijheid van godsdienst) en een ander binnen dezelfde samenleving en dezelfde rechtsorde datzelfde grondrecht ontzeggen.
Een humanist zal een ander het recht ontzeggen om voor de doodstraf te pleiten en een Islamiet zal de uitspraak dat zijn Allah een verzinsel is met geweld beantwoorden. Geloof houdt nu eenmaal de ontkenning in van andere geloven. Men kan dus alleen in onze samenleving op voet van gelijkheid met anderen omgaan als men bereid is de relativiteit van de eigen geloofswaarheid te aanvaarden. Het zijn niet alleen de Islamieten die daar moeite mee hebben, de humanisten hebben dat evenzeer. Het gaat in wezen niet zozeer om de rechten die over en weer worden opgeëist, maar om wat men meent te mogen doen om de eigen rechten te handhaven. Wie meent voor zijn geloof geweld te kunnen gebruiken en dus het geweldsmonopolie van de overheid niet aanvaardt, wie daarmee impliciet anderen tot geweld oproept, die plaatst zich buiten de samenleving. Hij hoort met het strafrecht in aanraking te komen. Als dat met een verwijzing naar het grondrecht van godsdienstvrijheid niet kan, dan ligt daar een leemte in onze strafwet.
Met het benoemen van de grondbeginselen van de rechtstaat zijn we er echter niet: dan staat alleen het kader op papier dat in de werkelijkheid gestalte moet krijgen. Een goed functionerende rechtstaat heeft (net als een snelweg!) voortdurend onderhoud nodig en veronderstelt investeringen in mensen en instituties. Het vergt investeringen in:
• kennis en overdracht van de normen en waarden die de rechtstaat schragen;
• het stimuleren van de democratische gezindte van burgers en overheid;
• maatschappelijke en overheidsinstituties die de principes van de rechtstaat overeind houden. De rijksoverheid, maar ook de gemeentelijke overheid, hebben hierbij een taak.
Het gaat er niet om dat de neo-Nederlanders de normen en waarden niet zouden kennen die de rechtstaat schragen. Het probleem is dat zij die niet aanvaarden, althans dat zij democratie en rechtstaat achter stellen bij de normen en waarden die zij van huis hebben meegekregen. Een democratische gezindheid is hun vreemd en staat hun tegen. Dat hun eigen rechten achter zouden kunnen staan bij de rechten van anderen vinden zij onaanvaardbaar, daar zijn het immers rechten voor. De maatschappelijke instituties van dit land zijn de hunne niet. Dat zij om die reden hier niet zouden moeten wonen is een consequentie die zij niet wensen te trekken. Begrijpelijk, want daar zouden voor hen grote materiële nadelen aan verbonden zijn.
4.2 Regels.
Regels zijn er in verschillende vormen en gedaanten. De democratisch (in het Parlement, de gemeenteraad of Provinciale Staten) tot stand gekomen wetten en regels zijn in onze rechtsstaat het fundament van onze maatschappelijke ordening. Dat regels democratisch tot stand zijn gekomen, wil nog niet zeggen dat iedereen het ermee eens is. Wat wenselijk is of niet wordt in een democratie altijd verschillend beoordeeld. Democratie is wel een goede methode gebleken om tot resultaat te komen, maar dan zijn er gemeenschappelijke spelregels nodig, die voor iedereen gelden en die ook worden gehandhaafd. Dat schept de zekerheid en het vertrouwen die in een rechtsstaat onontbeerlijk zijn.
Wat de schrijver hier wil zeggen is dat democratie niet betekent dat iedereen het overal mee eens moet wezen maar wel dat iedereen zich houdt aan de spelregels die met meerderheid van stemmen zijn afgesproken. Hij had er aan toe kunnen voegen dat het ook democratisch is als de meerderheid bij het maken van de regels rekening houdt met de rechtmatige belangen van minderheden. Ook de dictatuur van de meerderheid blijft een dictatuur. Er zijn voorbeelden uit onze parlementaire geschiedenis waar meerderheden gebogen hebben voor minderheden als die hun opvattingen met voldoende moreel gezag verdedigden. Is er een regel die voor sommigen onaanvaardbaar is, dan zijn er dus democratische manieren om haar gewijzigd te krijgen, maar daartoe hoort niet het gebruik van geweld.
Een andere vorm van regels zijn de regels die door particuliere en maatschappelijke instellingen (zoals ondernemingen, scholen, zwembaden, bioscopen) worden gemaakt om hun interne functioneren te waarborgen. Het principe is dat particuliere en maatschappelijke instellingen gerechtigd zijn om binnen de grenzen van de wet naar eigen inzicht regels te stellen en die ook binnen hun domein te handhaven. Een school (zoals bijvoorbeeld het ROC) heeft dus het recht om regels uit te vaardigen voor het goede functioneren van de school – en dus ook om regels uit te vaardigen over de gepaste kleding op school. Een kenmerk van regels is dat ze binnen het domein waarvoor ze zijn vastgesteld algemeen bindend zijn.
Het zou gemakkelijk zijn als algemeen het principe zou worden aanvaard dat binnen een organisatie waar niemand verplicht is lid van te worden de regels zouden gelden die de organisatie stelt. Dat is niet zo in Nederland. Er zijn regels die beogen de orde te handhaven op voor het publiek toegankelijke plaatsen, maar waar niemand verplicht is heen te gaan, die als discriminatoir worden ervaren.
De wet zegt over discriminatie het volgende: Onder discriminatie of discrimineren wordt verstaan elke vorm van onderscheid, elke uitsluiting, beperking of voorkeur, die ten doel heeft of ten gevolge kan hebben dat de erkenning, het genot of de uitoefening op voet van gelijkheid van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden op politiek, economisch, sociaal of cultureel terrein of op andere terreinen van het maatschappelijk leven, wordt teniet gedaan of aangetast.
Wat dit betekent wordt in Nederland niet alleen door de strafrechter bepaald maar ook door de Commissie Gelijke Behandeling (CGB). De ervaring leert dat de meest verrassende uitspraken en handelingen discriminatoir kunnen zijn, mits de nieuwe Nederlanders zich er het slachtoffer van voelen. De uitspraak “Nederland is vol” was discriminatoir volgens rechters in Zwolle en Arnhem, dus een aantasting van andermans fundamentele rechten. Het weigeren om te bezorgen of te repareren in buurten waar de personen en eigendommen van de bezorgers niet veilig bleken te zijn was discriminatoir volgens de CGB. De weigering van een busonderneming om te stoppen in een wijk in Gouda zou om dezelfde reden discriminatoir kunnen worden verklaard , wanneer de allochtone bewoners van die wijk daarom zouden vragen. De discriminatiebepalingen in de verdragen en de strafwet zijn een grote en onoverzichtelijke beperking op het beginsel dat regels bindend zijn voor het eigen domein waarbinnen ze zijn vastgesteld. De omstandigheid dat discriminatie uitsluitend plaats kan vinden jegens lieden die vanwege hun afkomst, ras, geboorteland, geloof, politieke of religieuze overtuigingen, sociale gewoonten, sekse, seksuele geaardheid, taal, handicap, of leeftijd (zie voor de betekenis van al deze termen Wikipedia) zich van de dominante groepering binnen de bevolking onderscheiden, brengt mee dat gemaltraiteerde buschauffeurs of ambulancepersoneel zich in grote meerderheid op deze rechtsbescherming niet kunnen beroepen. Integriteit van de persoon zowel in fysieke als in morele zin is toch wel degelijk een mensenrecht van buschauffeurs en ambulance personeel. De heersende interpretatie van de antidiscriminatie bepalingen komt in strijd met het gelijkheidsbeginsel, dat valt moeilijk te ontkennen. Dat gebeurt niettemin door ambtenaren en bestuurders die wetgeving en jurisprudentie verdedigen met het beginsel van de compensatoire neutraliteit. Van echte gelijkheid, zeggen zij, is pas sprake nadat achterstanden zijn weggewerkt en voor die compensatie is de overheid verantwoordelijk.
Daarmee vormen ze een kader voor de integratie van alle groepen en individuen in de samenleving. In een samenleving als de Amsterdamse waarin vele culturen en ruim 170 nationaliteiten samenleven, scheppen wetten en regels idealiter het kader en de ruimte waarbinnen burgers zichzelf in vrijheid kunnen ontplooien en de ander in vrijheid en vertrouwen tegemoet kunnen treden. Wetten en regels scheppen ook duidelijkheid over wat kan en wat niet kan, en zijn daarom heel belangrijk voor de inburgering van nieuwkomers. Het is daarom van belang dat wetten en regels door de burgers worden gekend en nagekomen en door de overheid zonder onderscheid des persoon worden gehandhaafd.
De regel dat ieder geacht wordt de wet te kennen is nooit iets anders geweest dan een formeel rechtsvermoeden, een onderdeel van het bewijsrecht. Het adagium betekent dat niemand zich in rechte met succes beroepen kan op zijn onwetendheid inzake de wet. In de tegenwoordige tijd is het een gotspe. Het aantal regels is te groot en hun onderlinge samenhang, voor zover aanwezig, is zo complex dat niemand het geheel meer overziet, laat staan kent in de details. Maar alleen al vanwege dit adagium zou de wetgever er naar moeten streven de wetten zo te schrijven dat ze voor ieder te begrijpen zijn. En er zou systeem in horen te zitten, zodat iedereen in grote trekken weten kan wat geldend recht was. Dat is niet zo. Wetten scheppen geen duidelijkheid en al helemaal niet als ze, zoals hier in Amsterdam, soms wel en soms niet worden gehandhaafd.
Dit ondermijnt het zelfvertrouwen van de overheid, het vertrouwen van burgers in de overheid en het vertrouwen van burgers onderling. Dat is overal merkbaar, maar dit probleem is het meest zichtbaar in de (semi) publieke ruimte: bijvoorbeeld op straat, in het verkeer, in zwembaden, in de bioscoop. Het niet naleven en niet handhaven van wetten en regels belemmert de integratie van alle Amsterdammers. We moeten daarom proberen het tij te keren
Zolang de overheid impliciet het standpunt huldigt dat de handhaving van de wet een discriminatie betekent van etnische minderheden wanneer die minderheden meer wetsovertredingen plegen dan het gemiddelde van de bevolking, zal er een gedoogbeleid blijven, dat is onvermijdelijk. Terecht wordt hier opgemerkt dat dit de integratie ondermijnt maar ten onrechte werpt de overheid zich daarbij op als lijdend voorwerp. Gedogen is een vorm van rechtsweigering. Ook het niet criminele deel van de allochtonen heeft er recht op dat criminele allochtonen strenger worden aangepakt. Een overheid die dat weigert te doen en zich daarbij op compensatoire neutraliteit beroept of achter discriminatiebepalingen verschuilt, schiet in haar primaire plichten te kort.
Daartoe moet enerzijds in het woud van regels worden gekapt (door de bomen ziet niemand nog het bos) en moeten de overgebleven regels:
• Duidelijk en helder zijn;
• goed bekend worden gemaakt;
• zo nodig opnieuw worden verduidelijkt en toegelicht;
• door toezichthouders worden gehandhaafd.
Bij al deze zaken heeft de overheid een taak. Van de burgers mag worden verwacht dat ze zich aan de regels houden.
Het merendeel van de burgers houdt zich aan de regels zo lang anderen dat ook doen. Worden regels niet gehandhaafd of tegen de een wel en de ander niet, dan verliezen zij op den duur hun werkzaamheid en hun betekenis.
4.3 Eigen Verantwoordelijkheid.
Grondbeginsel voor integratie is de eigen verantwoordelijkheid. Verantwoordelijkheid impliceert enerzijds vrijheid om keuzes te maken, anderzijds gebondenheid aan de gevolgen van gemaakte keuzes. Het beginsel van de eigen verantwoordelijkheid richt zich tot zowel de burger als de overheid. Het domein van de eigen verantwoordelijkheid van de burger en die van de overheid verschillen in principe echter van elkaar en zijn in principe van elkaar gescheiden.
4.3.1. Domein van de eigen verantwoordelijkheid van de burger.
Tot het domein van de eigen verantwoordelijkheid van de burger horen die zaken die te maken hebben met het uitoefenen van zijn/ haar grondrechten zoals die in de Grondwet zijn neergelegd. Deze grondrechten zijn, zoals boven is uiteengezet, door de wet begrensd. In het verlengde hiervan zijn ook het vormen en beleven van de eigen religieuze, levensbeschouwelijke, culturele of seksuele identiteit zaken die tot het domein van de persoonlijke levenssfeer van de burger behoren.
De overheid gaat daar inhoudelijk niet over, maar moet de eigen identiteit van burgers wel respecteren. Wat de schrijver van de notitie hier zegt is dat de rechten van de burger beperkt worden door de rechten van anderen en de bepalingen van de wet. Wat iemand gelooft of hoe hij zich zelf wil presenteren moet hij zelf weten. De overheid en andere burgers horen hem daarin vrij te laten. Worden burgers in hun morele gevoelens geschokt door de vrijheid van anderen dan houdt de taak van de overheid in dat de ene burger tegen het geweld van de andere wordt beschermd.
De burger is zelf verantwoordelijk voor al die zaken die ertoe bijdragen dat hij kan integreren, dus meedoen en erbij horen, in de Amsterdamse samenleving. Dat betekent dat de burger in principe zelf verantwoordelijk is voor zaken als: het spreken van de Nederlandse taal, het voorzien in het eigen levensonderhoud, het volgen van onderwijs, het regelen van huisvesting, het opvoeden van zijn kinderen, het op de hoogte zijn van zaken die van belang zijn voor zijn functioneren in de Nederlandse c.q. Amsterdamse samenleving en het zich houden aan de Nederlandse wet en aan de regels die gelden in het maatschappelijk verkeer.
Het is zeker juist dat de overheid op deze terreinen alleen een taak heeft als de burger er blijk van gegeven heeft niet voort zich zelf te kunnen zorgen en daarnaast ook als hij anderen overlast bezorgd. In de praktijk bemoeit de overheid zich op grote schaal ook met mensen die dat helemaal niet nodig hebben en prima voor zich zelf zouden kunnen zorgen. De overheid kan op basis van de principes van de verzorgingsstaat de eigen verantwoordelijkheid van de burger voor deze zaken alleen (gedeeltelijk) overnemen, wanneer duidelijk is dat de burger zijn eigen verantwoordelijkheid niet kan waar maken.
4.3.2 Domein van de eigen verantwoordelijkheid van de overheid De eigen verantwoordelijkheid van de overheid begint daar waar die van de individuele burger eindigt en is tegelijkertijd meer dan de som van alle verantwoordelijkheden van individuele burgers tezamen. De eigen verantwoordelijkheid van de overheid is het behartigen van het algemeen belang van de gemeenschap, van Amsterdam. Het behartigen van het algemeen belang door de overheid steunt op drie pijlers:
a. respect voor de rechten van de individuele burger
b. behartiging van het sociale welzijn van de burger;
c. handhaving van de openbare orde en veiligheid.
De interpretatie die de overheid geeft aan het behartigen van het sociale welzijn van de burger gaat ten koste van de rechten van de individuele burger en van de handhaving van de openbare orde en veiligheid. Niet alleen worden door de uitwassen van de welvaartstaat veel resources onttrokken aan de primaire taken van de overheid, de voorrang die aan het sociale welzijn wordt gegeven belemmert de overheid ook rechtstreeks in die taken. Politie en andere handhavers van het recht komen door een oerwoud aan secundaire regelgeving aan hun primaire taken nauwelijks toe.
Door de eigen verantwoordelijkheid gestalte te geven in het behartigen van het algemeen belang, geeft de overheid de individuele burger de mogelijkheden om zijn eigen verantwoordelijkheden op diverse terreinen te nemen. Respect voor de rechten van de individuele burger betekent voor de overheid in de eerste plaats respect voor de (uitoefening van) fundamentele grondrechten van het individu. Het veronderstelt ook een overheid die de grenzen, die de wet stelt aan de grondrechten, bewaakt. Respect voor de rechten van de individuele burger impliceert voorts dat de overheid geen inhoudelijke bemoeienis heeft met de vorming van de religieuze, levensbeschouwelijke, culturele of seksuele identiteit van de individuele burger. De overheid draagt binnen de grenzen van de wet wel zorg voor een maatschappelijk klimaat waarin de burger zijn/haar eigen identiteit naar eigen inzicht kan vormgeven en beleven. Het sociale welzijn van de burger wordt door de overheid gestalte gegeven door het scheppen, faciliteren, onderhouden en algemeen toegankelijk maken van voorzieningen op de terreinen van werk, zorg, wonen, onderwijs, cultuur en informatie.
Het is duidelijk dat de overheid faalt waar zij probeert werk te scheppen (Melkertbanen) of zelfs maar te bemiddelen bij het vinden van werk. De commerciële bemiddelingsorganisaties (uitzendbureaus) werken efficiënter. De zorg is in het ongerede geraakt en dreigt nu onbetaalbaar te worden. Het huur- en woning beleid van de overheid heeft meer dan een halve eeuw lang voor een tekort aan woningen gezorgd. De fatsoenlijke commerciële exploitanten van huurwoningen zijn in meerderheid door het beleid van de overheid de stad uit gejaagd. Over het onderwijs heeft de commissie Dijsselbloem voldoende gezegd.
Wanneer blijkt dat de burgers hun eigen verantwoordelijkheid (bijvoorbeeld op de terreinen van het levensonderhoud, de zorg voor zichzelf, de opvoeding van de kinderen) niet kunnen waarmaken dan wordt het tot de verantwoordelijkheid van de overheid gerekend om hiervoor voorzieningen te treffen.
Dat de overheid opkomt voor mensen die niet voor zich zelf kunnen zorgen heeft de goedkeuring van de meerderheid van de bevolking. Maar de overheid zou moeten begrijpen dat de wetgeving die dat mogelijk maakt ook een aantrekkingskracht uitoefent op anderen dan de onmiddellijke doelgroep. Mensen die elders gebrek leiden komen mede vanwege die wetgeving naar Nederland en in Nederland worden mensen die heel goed voor zich zelf zouden kunnen zorgen erdoor verleid om te kiezen voor een arbeidsloos inkomen. Om die effecten uit te sluiten zou een zekere vorm van discriminatie noodzakelijk zijn en de discussie daarover zou gevoerd moeten kunnen worden zonder bij voorbaat op taboes te stuiten.
Behoudens het principe van non-discriminatie bij het toegankelijk maken van voorzieningen, zijn de wijze waarop de overheid aan al deze voorzieningen gestalte geeft, de keuzes die hieraan ten grondslag liggen en de partners met wie wordt samengewerkt, niet eenduidig vast te stellen, maar vormen de inhoud voor het debat tussen politieke partijen. Stabiliteit en veiligheid zijn voorwaarden voor ontplooiing van het individu en de samenleving. Veiligheid is een bedreigd goed in een samenleving waarin velen zich “vreemd” voelen, waar weinig (nog) als vertrouwd wordt ervaren en de ander vaak als “vreemdeling” wordt gezien. In een dergelijke samenleving is een goed functionerende politie die zaken als jeugdcriminaliteit, agressie en geweld aanpakt en daar helder over communiceert, een voorwaarde voor integratie. De overheid heeft mede daarom de belangrijke taak van de handhaving van de openbare orde en veiligheid, en de bestrijding van de criminaliteit. Deze taakstelling impliceert ook een verantwoordelijkheid voor een goed functioneren van recht en bestuur, en voor andere overheidsinstellingen.
Wat hier staat is allemaal waar, maar het probleem is dat de overheid op alle genoemde punten onderpresteert. De schrijver van de notitie probeert in de tekstdelen hieronder de zaak om te draaien en stelt de burger in staat van beschuldiging. Uit de onderstaande omschrijving van het ideale burgerschap blijkt dat het de inwoners van Amsterdam zijn die te weinig vertrouwen in elkaar hebben en in hun overheid, het bestuur, in de rechtspraak en in de integriteit van de politiek. Dat wil dus , kort samen
Verscheen gisteren al op het weblog van Toon Kasdorp zelf
Reacties
# 1 Goed stuk, alleen het volgende is niet helemaal waar:
sophie:
Goed stuk, alleen het volgende is niet helemaal waar:
"Het is opvallend hoe snel Latino’s in het Zuiden en Westen van de VS inburgeren zonder dat daar van overheidswege veel moeite voor wordt gedaan en aan de andere kant hoe slecht de gettobewoners in het Noorden dat doen"
Zie het boek "Mexifornia" van Victor Davis Hanson. Vaak worden de jaren '50 aangehaald, maar het inburgeringspatroon van vandaag is niet meer hetzelfde. Hanson gelooft dat het inburgeren niet meer zo snel gaat vanwege de miljoenen illegale Mexicanen in de VS.
29-aug 2011 , 11:00
# 2
toon kasdorp:
Niet zo lang geleden is er een vervolgessay verschenen op Mexifornia van Hanson, dat te vinden is op http://www.city-journal.org/html/17_1_mexifornia.html. Het is juist dat de snelle en omvangrijke immigratie ook in Amerika problemen oplevert, en in Californië zelf fikse problemen. Maar die vallen in het niet bij vergeleken de problemen van de South Bronx in New York of de getto’s van Detroit en Chicago, Het is opvallend hoe de problemen in Watts, de oude Negerwijk van Los Angeles verminderd zijn sinds de meerderheid (60%) daar Latino is geworden. In Oregon zijn de problemen met illegale Mexicanen veel minder dan in Californië, maar ze worden onnodig versterkt door de lokale overheid die de gettovorming daar op dezelfde manier bevordert als Cohen c.s. dat gedaan hebben in Amsterdam
29-aug 2011 , 11:42
# 3
sophie:
Dank voor de link. Ik vraag me af of de vergelijking met de zwarte wijken wel helemaal opgaat. De mensen in de ghetto zijn (voor zover ik weet) vaak geen immigranten. Dat het daar slecht gaat daar kunnen we het over eens zijn.
31-aug 2011 , 06:42
# 4 Het heeft ook te maken met de zogenaamde cultuur van de 'black rednecks' tot en met het propageren van een cultuur van geweld en mysogynie als 'echt zwarte cultuur'. In dat verband heb ik ook het boek "Is Marriage for White People?" besteld. Krijg ik deze week binnen. Ik zoek nog iemand die een bespreking wil schrijven ;-)
Frans Groenendijk:
Het heeft ook te maken met de zogenaamde cultuur van de 'black rednecks' tot en met het propageren van een cultuur van geweld en mysogynie als 'echt zwarte cultuur'. In dat verband heb ik ook het boek "Is Marriage for White People?" besteld. Krijg ik deze week binnen. Ik zoek nog iemand die een bespreking wil schrijven ;-)
Link: http://www.amazon.com/Marriage-White-People-American-Everyone/dp/0525952012/ref=sr_1_1?ie=UTF8&qid=1314816387&sr=8-1
31-aug 2011 , 08:51
# 5 Lijkt me een interessant boek Frans. Hier een yt clip van Lloyd Marcus, die ook prima artikelen schrijft op American Thinker.
Marie:
Lijkt me een interessant boek Frans. Hier een yt clip van Lloyd Marcus, die ook prima artikelen schrijft op American Thinker.
http://www.youtube.com/watch?v=YQp0AyaI2ao
01-sep 2011 , 12:50
Reageren is niet mogelijk op dit bericht.