Ik bedóel het toch goed!
Vierde deel van het feuilleton: ‘in de staatsexamengroep Nederlands als tweede taal’, waarin een kennismaking met Nouri uit Irak, een stukje over het fenomeen krompraten en een kijkje in het hoofd van Hans de locatiemanager.
Aminata heeft een universitaire studie Engelse taal gedaan, spreekt Frans en meerdere Afrikaanse talen. Ze werkt langzaam en bedachtzaam, maar als ze iets heeft geleerd en begrepen, vergeet ze het niet meer en ze past de grammaticaregels correct toe. Ze maakt nooit fouten in de woordvolgorde en laat zich niet van de wijs brengen door anderen die een grotere woordenschat hebben dan zij, maar die fouten maken tegen de grammaticaregels. Zo verbetert ze Nouri vaak min of meer terloops maar duidelijk. Op een dag..
» .. laat ik Aminata en Nouri samenwerken en help ondertussen de andere cursisten. Als ik hoor dat Nouri zelfverzekerd een totaal verkeerde uitleg geeft aan zijn intelligentere klasgenoot grijp ik in.
De bijna 50-jarige Nouri komt uit Irak en is gelijktijdig met Aminata begonnen. Hij woont ruim vijftien jaar in Nederland en is een magere, rusteloze, zenuwachtige man.
Hij is iedere schooldag ruimschoots op tijd aanwezig, zit meestal als eerste in de klas maar wordt meestal een half uur voordat de les eindigt onrustig en zit dan te popelen van ongeduld om weer naar huis te gaan. Nouri is ook degene die, ongeacht wat we aan het doen zijn, steevast aankondigt dat het tijd is om te pauzeren. Hij begint opvallend op zijn stoel heen en weer te schuiven, trekt ieders aandacht en heeft niet door dat we nog eventjes een oefening af willen maken. Nouri lijkt zich nergens bewust van te zijn, begint nadrukkelijk op zijn horloge te kijken en een keer komt hij zelfs naar me toe en duwt zijn klokje betekenisvol onder mijn neus.
Nouri laat al in de eerste maand weten dat hij het een zware belasting vindt om drie dagdelen per week naar school te komen en zegt onomwonden dat hij andere belangrijke dingen te doen heeft zoals: boodschappen halen, koken en naar zijn vriendin gaan.
Nouri heeft in Irak in de oorlog gevochten. Hij vertelt er een keer over. Hij toont ons een kogel die vlak onder de huid nog in zijn arm zit en die er niet uitgehaald kan worden omdat hij dicht bij een slagader zit. Nouri vertelt dat hij soms op straat loopt en dan overal bloed om zich heen ziet. Hij heeft gruwelijke dingen meegemaakt en gezien!
Nouri zit in de verkeerde groep. Hij heeft het handschrift van een zesjarige en kan zijn adres en woonplaats niet foutloos schrijven.
Hij geeft toe dat hij moeite heeft met schrijven, maar heeft toch iedere keer een excuus klaar als ik hem achter de computer wil zetten omhij vindt het niet fijn om gecorrigeerd te worden en is snel beledigd hem met een speciaal taalprogramma te laten werken waarmee hij zijn schrijfvaardigheid kan verbeteren. Hij kent de betekenis van alle woordjes die in het programma voorkomen, hij kan de meeste woordjes ook lezen, maar hij kan ze niet schrijven. Hij kan zich er echter niet toe zetten om de schrijfoefeningen te doen, beweert dat ze te makkelijk zijn, maar kan niet meedoen met de dicteetjes die ik dagelijks aan de cursisten geef. In ieder woord maakt hij één of meer spelfouten en hij kan het schrijftempo van zijn klasgenoten helemaal niet bijhouden.
In het begin houden de andere cursisten en ik rekening met hem, maar hij houdt de boel vreselijk op, weigert bovendien de correcte zinnen van het bord over te schrijven of maakt daartoe pas aanstalten als ik het bord net weer wil schoonvegen.
Ik geef meerdere keren aan de seniordocent en aan mijn leidinggevende Hans door, dat het niveau in de staatsexamengroep te hoog is voor Nouri, maar ik word niet serieus genomen. Hans vindt dat Nouri goed praat… en ‘schrijven is nou eenmaal moeilijk.’ Op een gegeven moment verzucht ik dat Nouri toch nooit binnen een jaar een mbo-opleiding kan gaan doen. Hierop antwoordt Hans op een ‘geruststellende’ toon: ’Dat doen ze tóch niet.’ Dat hij met deze uitspraak een vernietigend oordeel geeft over alle cursisten en hen allemaal over een kam scheert, ontgaat hem kennelijk volledig en ook heeft hij blijkbaar niet door dat hij hiermee de inspanningen van mijn collega’s en mij als docenten, als onbelangrijk afdoet.
Even later beweert Hans wel schaamteloos dat ‘we de mensen moeten helpen.’ Het wordt me niet duidelijk wat hij precies bedoelt, maar zijn houding en uitspraak doen me denken aan wat Ayaan Hirsi Ali in een van haar boeken schrijft: Het enige wat er gebeurt, is dat minderheden door neerbuigendheid en vals mededogen tot een verblijf in de marge van de samenleving worden veroordeeld
Mijn getraumatiseerde cursist is er trouwens zelf ook van overtuigd dat hij goed Nederlands spreekt en denkt het vaak beter te weten dan ik. Hij kan zich redden in het Nederlands, maar hij praat hardnekkig krom. Hij hanteert meestal een verkeerde woordvolgorde, past regels niet correct toe, laat woordjes weg en gebruikt het hele werkwoord in plaats van een vervoeging. (Ik altijd zo doen. Ik geweest daar, daar heel mooi ook. Ik nooit gehoord dat). Hij kent wel veel voorkomende standaardzinnen en als je als gesprekspartner goed je best doet, kan je hem heus wel begrijpen, maar het is vermoeiend en niet prettig om lang naar hem te luisteren.
Nouri voldoet eigenlijk aan alle kenmerken van een kromprater: hij is al geruime tijd in Nederland en heeft een behoorlijke sociale kennis opgebouwd, er lijkt soms kop noch staart aan zijn uitlatingen te zitten, hij lijkt zich er zelf niet van bewust te zijn dat hij essentiële fouten maakt en lijkt geen verschil te horen tussen zijn eigen incorrecte zinnen en de correcte zinnen van zijn klasgenoten en van mij, hij deinst er niet voor terug om lange zinnen en ingewikkelde (foutieve) grammaticale structuren te gebruiken en hij kan zinnen niet foutloos nazeggen.
Om de luistervaardigheid te trainen, lees ik vaak korte verhaaltjes en later in het jaar krantenberichten voor. De cursisten zeggen eerst collectief iedere zin na die ik voorlees en nadat het hele stuk nog eens is voorgelezen, laat ik een of twee cursisten het verhaaltje navertellen. Het moet pijnlijk zijn voor Nouri dat Aminata en Birgül, die beiden nog geen jaar in Nederland zijn, met schijnbaar gemak soms wel vijftien zinnetjes achter elkaar woordelijk kunnen nazeggen en hem nonchalant en soms een beetje geïrriteerd verbeteren.
Ik probeer Nouri te corrigeren, maar hij vindt het niet fijn om gecorrigeerd te worden en is snel beledigd. In de ruim vier maanden dat hij bij mij in de groep zit, verbetert zijn mondelinge taalvaardigheid niet.
Het lukt me maar niet om Nouri in een groep te krijgen waarin hij het niveau wel aankan. Ik heb medelijden met Nouri maar erger me ook aan hem, onze verhouding verslechtert en klasgenoten hebben last van hem. Dragan, een sympathieke uit Servië afkomstige academicus, laat zich een keer ontvallen dat Nouri niet beleefd is.
Nouri dreigt op een gegeven moment niet meer naar school te komen als ik niet aardiger tegen hem doe, ik geef dat door aan de seniordocent en eindelijk mag Nouri een toets doen. De resultaten geven aan dat het niveau in de staatsexamengroep inderdaad veel te hoog is voor hem. Zowel Nouri als ik worden nog een tijdje aan het lijntje gehouden en als ik bij Hans navraag doe, krijg ik te horen dat de gemeente nog geen toestemming heeft gegeven voor overplaatsing…
Is het toevallig dat Nouri pas na vier maanden overgeplaatst wordt? De gemeente betaalt het cursusgeld in termijnen aan de school en een deel van het geld komt binnen als de cursist een derde deel (en niet driekwart deel zoals ik vorige week abusievelijk in mijn antwoord aan Ester Losita schreef) van de cursus heeft afgelegd.
Wordt vervolgd.
Na het schrijven van mijn boek ’Inburgeren in de praktijk, persoonlijk verslag van een docent’ dat een periode van tien jaar beslaat, heb ik nog tot eind juni 2011 gewerkt als docent Nederlands als tweede taal. Na lang twijfelen heb ik besloten mijn ervaringen van het afgelopen jaar als een soort feuilleton hier op Keizers en Kleren te schrijven. Dit is het vierde deel.
Reacties
# 1 Wederom een zeer inzichtelijk kijkje in de keuken van de Integraties- en Asiel industrie.
trias politica:
Wederom een zeer inzichtelijk kijkje in de keuken van de Integraties- en Asiel industrie.
De woorden van Ayaan vatten het eigenlijk bondig samen:"Het enige wat er gebeurt, is dat minderheden door neerbuigendheid en vals mededogen tot een verblijf in de marge van de samenleving worden veroordeeld".
En de industrie verdient er geld aan. Mensen als Hans verdienen het om langdurig op een bepaald podium op de markt te staan.
28-nov 2011 , 12:26
# 2 Het is toch wel om gek en wanhopig van te worden.
Marja Rang:
Het is toch wel om gek en wanhopig van te worden.
Wel weer leuk en indicatief stuk
28-nov 2011 , 12:53
# 3
toon kasdorp:
Het probleem dat Roos met Nouri heeft staat niet op zich. Er is niemand die een systematische studie heeft gemaakt van inburgering. We weten niet welk soort lesstof en welk soort oefening voor welke allochtoon geschikt zijn. Met de ervaringen van mensen als Roos wordt voor zover ik weet niet centraal iets gedaan, terwijl je toch verwachten zou dat er een soort 'onderwijsinspectie' zou zijn die de ervaringen verzamelt en bestudeert om er wat mee te kunnen.
28-nov 2011 , 03:59
# 4
sophie:
Leuk en goed stuk weer Roos. Bedankt.
28-nov 2011 , 07:24
# 5 Gonny:
Gonny:
Gonny:
Zeer boeiend om te lezen, maar waar gaan we naar toe ????
19-dec 2011 , 08:54
# 6 Hallo Gonny, leuk dat je reageert. Terechte vraag. Mijn reactie op Marja Rang bij het laatste nieuwe stukje van Roos is ook mijn antwoord op jouw vraag.
Frans Groenendijk:
Hallo Gonny, leuk dat je reageert. Terechte vraag. Mijn reactie op Marja Rang bij het laatste nieuwe stukje van Roos is ook mijn antwoord op jouw vraag.
Met de stichting gaan we nu echt binnenkort naar buiten treden. Nuchter, integer en optimistisch.
Bij wie de ogen open gegaan zijn, gaan ze niet meer dicht. Dat is vervelend. Het kan zelfs je nachtrust ondermijnen, maar we zijn met steeds meer.
20-dec 2011 , 02:19
Reageren is niet mogelijk op dit bericht.