Islamofobie, een strijdterm (deel 2)
(hier deel1)
Dit essay is op papier verschenen als bijdrage aan DE ISLAM. Kritische essays over een politiek religie. Deze bundel verscheen in oktober 2010 bij uitgeverij ASP, onder redactie van Wim en Sam van Rooy.
Serieuze reacties worden zeer op prijs gesteld: bij deel 1.
» ... Begin 1945 - dus toen de oorlog met Japan nog volop aan de gang was! - werden, ze vooral dankzij juridische strijd, weer vrijgelaten. Het is zo goed als onmogelijk om dit te bewijzen, maar het lijkt aannemelijk dat de indrukwekkende inzet van Japanse Amerikanen aan het front in Europa daarbij ook een rol speelde. Het volledig uit Japanners bestaande 100e bataljon verwierf vanwege de zware verliezen bij gevechten in Italië de bijnaam ‘Purple Heart Battalion’. Ze bevochten het nazisme ver weg van zowel Japan als Amerika, terwijl hun ouders nog in de Amerikaanse kampen zaten van waaruit de meeste van hen ook gerekruteerd waren voor het Amerikaanse leger. Als motto koos het bataljon ‘Remember Pearl Harbor’…
Over de periode na de Wereldoorlog schrijft Veldman:
…de Japans-Amerikaanse gemeenschap [werd] zwaar getroffen door de gedwongen internering, met blijvende gevolgen. Het ondermijnde de culturele autoriteit (sic) van de oudere Issei en zorgde ervoor dat de oudere generatie in sociaal opzicht in een isolement raakte. Hun kinderen daarentegen, de Nisei, werden binnen drie decennia de best opgeleide, en na de Joodse gemeenschap, de meest succesvolle minderheidsgroep in de Verenigde Staten.
Een andere groep die te maken kreeg met de beschuldiging een vijfde colonne te vormen - omvangrijker en met een langere en dramatischere geschiedenis - werd gevormd door de zogenaamde Wolga-Duitsers. Hun geschiedenis begon al in 1763 toen de Russische tsarina Catherina West-Europeanen, West-Europese boeren dus, uitnodigde zich te vestigen in Rusland. Vooral Duitsers gaven daar, aangemoedigd door de ellende in hun moederland, gehoor aan. Ze werden de facto aangemoedigd zich te gedragen als kolonisten. Ze kregen niet alleen het land gratis, het recht om hun eigen godsdienst te beoefenen - de Dertigjarige Oorlog, waarin op de achtergrond de verhouding tussen kerk en staat een belangrijke rol speelde, was nog maar net achter de rug - het recht om eigen kerken en dorpen te bouwen, maar ook het recht om hun eigen taal te blijven spreken. De bouw van eigen kerken werd zelfs gestimuleerd via leningen. Economisch gezien leverde deze subgroep der ‘Volks-Duitsers’ een belangrijke positieve bijdrage voor hun nieuwe vaderland. Toen in de Eerste Wereldoorlog Duitsland en Rusland tegenover elkaar stonden werden de Wolga-Duitsers het slachtoffer van vervolging. Na de machtsovername door de communisten in Rusland werd de oorlog tegen Duitsland beëindigd. De Wolga-Duitsers kregen in de Sovjet-Unie zelfs een ‘autonome republiek’ maar de daaraan verbonden rechten waren geen lang leven beschoren: rond 1930 werden er reeds Duitse kerken gesloten. In het schooljaar 1938-1939 werd Duits als taal geschrapt op de scholen, tussen 1927 en 1933 werden velen al gedeporteerd naar Kazachstan . Toen de nazi’s in 1941 het niet-aanvalsverdrag met de communisten - het Molotov-Ribbentrop-pact van 1939 - beëindigden, werd formeel een einde gemaakt aan de autonome republiek en werden vervolgens honderdduizenden Wolga-Duitsers gedeporteerd naar Siberië, Kazachstan en andere Centraal-Aziatische republieken. Honderdduizenden overleefden de deportaties niet. Pas in 1955 werd de Wolga-Duitsers amnestie verleend en midden jaren 1960 gaf het Sovjet-regime toe dat onschuldigen waren vervolgd. Evengoed zijn sinds 1950 zeer veel (66) afstammelingen van de Wolga-Duitsers geëmigreerd - van terugkeren of remigreren kun je natuurlijk niet meer spreken - naar Duitsland. Uiteraard speelden voor hen de betere economische vooruitzichten in Duitsland een belangrijke rol (57).
maar aanvankelijk bood de juridische weg ook in de VS weinig bescherming
De laatste groep die we hier vermelden die in een tamelijk recent verleden als volk slachtoffer werd van beschuldigingen een soort vijfde colonne te vormen, betreft de mohammedaanse Biharis (58). De Biharis kent als bevolkingsgroep een nog veel langere en dramatischer geschiedenis dan de Wolga-Duitsers. Hier gaat het echter om de mohammedanen uit die bevolkingsgroep die ook wel (maar onzorgvuldig) als Biharis worden aangeduid. Bij de verdeling van de Britse kolonie in het huidige India en Pakistan, trokken miljoenen niet-mohammedanen naar India en miljoenen mohammedanen naar de beide delen van Pakistan: gebieden die op 1500 km van elkaar liggen. Naar West-Pakistan trokken vooral de mohammedanen die Urdu spraken, de taal die heel veel overeenkomsten vertoont met het Hindi maar het Perzisch-Arabische schrift gebruikt. Naar Oost-Pakistan, het tegenwoordige Bangladesh dus, trokken vooral mohammedanen die Bengali spraken. Een uitzondering daarop vormden de Biharis. In de eerste decennia na de opdeling was de Bihari-minderheid in Oost-Pakistan een politiek en economisch bevoorrechte groep mede dankzij hun taal: de taal van West-Pakistan, van waaruit de lakens werden uitgedeeld in heel Pakistan. De Oost-Pakistaanse opstand vond een belangrijke inspiratiebron in de achtergestelde positie van de Bengaalse taal. Nadat ongeveer tien miljoenen mensen - vooral niet-mohammedanen - voor het geweld van het Pakistaanse leger naar India waren gevlucht, maakte ingrijpen van het Indiase leger het ontstaan van een onafhankelijk Bangladesh mogelijk. De mohammedaanse Biharis werden nu een zwaar onderdrukte minderheid. Honderdduizenden leefden decennialang in kampen en pas de laatste jaren komt er enige verbetering in hun situatie. Opmerkelijk is dat vanuit Pakistan, het voormalige West-Pakistan dus, al die tijd weinig medeleven werd getoond met deze geloofs- en taalgenoten (59).
Het lijdt geen twijfel dat vanuit het Japanse keizerrijk pogingen werden ondernomen om in de V.S. spionnen te vinden onder mensen van Japanse afkomst. Onder de Wolga-Duitsers bevonden zich sympathisanten van het nazi-regime. De nazi’s zetten speciale organisaties op die zich gingen richten op de ‘Volksduitsers’, in wie ze potentiële extra troepen en SS-ers zagen (60). Voor en tijdens de afscheidingsoorlog van Bangladesh profiteerden Biharis van hun relaties met West-Pakistan en kozen ze partij tegen de grote meerderheid van hun landgenoten.
De verschillen in het eigen gedrag van de drie genoemde groepen en de mate van onderdrukking die het gevolg was van hun stempel als vijfde colonne, zijn bijzonder groot. Gemeenschappelijk is dat hele bevolkingsgroepen die kunnen worden geïdentificeerd als verwant met vijandige krachten uit het buitenland, gemakkelijk het slachtoffer worden van generalisaties, valse beschuldigingen en sterke gevoelens van wraak. Van de betreffende landen hadden de Verenigde Staten met de meest loyale minderheidsgroep te maken, en de schade voor hen bleef in verhouding tot die van beide andere groepen beperkt, maar aanvankelijk bood de juridische weg ook daar weinig bescherming.
Het beschermen van mensen die zichzelf moslim noemen tegen het soort gevaren dat de Amerikaanse Japanners, de Wolga-Duitsers en de mohammedaanse Biharis bedreigden, behoeft een ideologische en politiek strijd op twee fronten.
Vanuit de meerderheidsgroep moet worden vastgehouden aan het afwijzen van generalisaties. Vanuit de minderheidsgroep moet worden benadrukt dat ze de buitenlandse ideologie die vijandig staat tegenover de (waarden van de) meerderheidsgroep en die probeert hen op te zetten tegen de meerderheidsgroep, samen met die meerderheidsgroep verwerpt en bestrijdt. Gedenk de nar
De opstelling van de meerderheidsgroep geeft weinig reden tot zorg. Die van de minderheidsgroep wel. Van afwijzing is wel sprake maar van bestrijding niet. Theo van Gogh werd vermoord omdat hij de extremisten aanviel. De aanleiding was zijn film Submission, over de minachting van vrouwen zoals die tot uitdrukking komt in de basisdocumenten van het mohammedanisme. Voor mensen die zichzelf moslim noemen is er een perfecte manier om tot uitdrukking te brengen dat er geen enkele reden is hen als een (potentiële) vijfde colonne te beschouwen. Naar analogie van de Amerikaanse Japanners die het motto ‘Remember Pearl Harbour’ voerden, zou men in Nederland de kreet ‘Gedenk Theo van Gogh’ kunnen hanteren (61). Daarmee zou ook worden gedemonstreerd dat men de Nederlandse traditie van grof taalgebruik over godsdienst in het algemeen en over zelfingenomen religieuze kwasten in het bijzonder, begrijpt en accepteert. In andere westerse landen zijn andere motto’s snel gevonden. De vraag is of er wel naar wordt gezocht. In de Britse organisatie One Law for All - een mooi Brits equivalent voor het Nederlandse ‘Gedenk de nar’ - spelen allochtonen een sleutelrol, maar de weerklank onder mohammedanen is beperkt.
Blijven bekritiseren
De minderheidsgroep neemt doorgaans wel afstand van de extremisten en fundamentalisten, met name van die in het buitenland, maar vaak houdt dit nauwelijks meer in dan een schoorvoetende erkenning van het bestaan van een ‘kleine minderheid van extremisten’. Een poging te verklaren waarom toch die minderheden overal in de wereld een opvallende gelijkenis vertonen in hun uitingen van krankzinnigheid en moordlust (denk aan de onthoofdingen), ontbreekt. Al te vaak gaat de erkenning gepaard met de leugenachtige suggestie dat achter de terreur andere, ‘eigenlijke’, oorzaken aan te wijzen zijn dan godsdienstwaanzin, en nooit komt er enig initiatief dat eraan zou kunnen bijdragen de extremisten onschadelijk te maken. De houding is er al te vaak een van: “Kijk mij er niet op aan, ik weet van niets.”..de veelgehoorde dooddoener dat hervorming van het mohammedanisme van buitenaf niet mogelijk is..
Er gaat daarom ook weinig geruststellends, laat staan hoopgevends, uit van de veelgehoorde dooddoener dat hervorming van het mohammedanisme van buitenaf niet mogelijk is, maar vanuit de mohammedanen zelf moet komen. Niet omdat er geen kern van waarheid zit in die bewering, juist integendeel. In Islamofobie? Een nuchter antwoord beschreef ik angsten die kunnen worden opgeroepen door het mohammedanisme. Een van de belangrijkste en meest reële daarvan betrof de vrees dat het perspectief op ingrijpende hervorming van het mohammedanisme van binnenuit zo treurig is.
Het uiten van bedekte en openlijke bedreigingen aan het adres van andersdenkenden is immers van meet af aan een van de belangrijkste succesfactoren geweest voor de verspreiding van het mohammedanisme. Een heel bijzonder aspect van de mohammedaanse cultuur van dreigen wordt gevormd door het feit dat deze wordt gecombineerd met een ‘uitnodiging’ mohammedaan te worden. Dit is niet iets uit een ver verleden. Ahmadinejad voegde aan zijn dreigementen in de richting van de Amerikaanse president Bush ook zo’n uitnodiging toe. Westerlingen die gekidnapt worden door mohammedaanse extremisten worden soms zelfs vrijgelaten na het voor de camera opvoeren van een toneelstukje waarin ze doen alsof ze het mohammedaanse gedachtegoed omhelzen. De formele toetreding tot het mohammedanisme heeft in het verleden velen een langer leven opgeleverd. Gecombineerd met het (dreigen met) vermoorden van ‘afvalligen’, is dit een belangrijke factor in de verklaring van het feit dat er, met name buiten het Arabische kerngebied, verschillende religieuze stromingen van aanzienlijke omvang bestaan die zichzelf als islamitisch betitelen, maar een merkwaardige haat-liefde verhouding hebben met de belangrijkste scholen.
Wanneer iemand uit zo’n stroming zich uitspreekt over het begrip ‘islamofobie’, blijkt dat een pijnlijk verhelderende bijdrage op te kunnen leveren (62). Sjeik Kabir Helminski behoort tot de soefi-stroming en daarbinnen dan weer tot de Mevlevi orde. Zij zijn bekend vanwege hun speciale manier van dansen. Ze brengen zichzelf in een (religieuze) trance door opzettelijk draaierig te worden. Helminski heeft ook eens nagedacht over dat nare fenomeen islamofobie en stelt ‘verduidelijking van islam’ voor als remedie voor dit kwaad. De manier waarop hij dat doet is duizelingwekkend, draaierig makend zo u wilt. De teneur is: het zou toch eigenlijk mogelijk moeten zijn om een antwoord te formuleren op de angst voor het mohammedanisme maar dat antwoord is er nog niet.
Ik geloof (sic) dat al deze vragen [die verontruste of angstige niet-mohammedanen stellen over het mohammedanisme] op zo’n manier kunnen worden beantwoord dat dit de hoofden en harten van niet-moslims de gelegenheid biedt een positieve relatie met islam te vinden. Maar ik heb nog geen heldere en relatief korte presentatie gezien die ingaat op zaken zoals deze. (…) Ik ben ervan overtuigd dat het antwoord op deze vragen de perceptie van islam zou beginnen te veranderen en de islam zou helpen een vitale kracht te worden voor sociale verandering. Moslims moeten hun kennis en geloof ten dienste stellen van de mensheid en gaan samenwerken met andere groepen die voor dezelfde doelen actief zijn. Ze moeten met andere woorden beginnen te demonstreren dat islam de mensheid dient, niet alleen de schijnbare belangen van hen die in naam moslim zijn. Islam moet nog haar plaats innemen als de ‘middelste’ of ‘optimale’ gemeenschap die aanzet tot alles wat goed is.
Je zou het wel openhartig kunnen noemen: een man die als beroepsmohammedaan aanzien geniet en waarschijnlijk ook zijn boterham verdient, komt onder druk van ‘islamofobie’ tot het voorstel om van islam een positieve maatschappelijk kracht te gaan maken. Hij maakt er geen woorden aan vuil dat dit voorstel misschien wat laat komt, heeft er alle vertrouwen in dat het allemaal goed gaat komen, maar durft het niet aan om zelfs maar een hint te geven van welke soort hervorming noodzakelijk is.
Het onderstreept de noodzaak om van buitenaf het mohammedaanse gedachtegoed te blijven bekritiseren. Het onderstreept de noodzaak te tonen dat het ook mogelijk is onbevreesd om te gaan met het mohammedanisme, ook, nee juist, met de kern van dat gedachtegoed.
Niet meebuigen en draaien, maar blijven beuken totdat het mohammedanisme voor zijn (al dan niet vrijwillige) volgelingen en voor de rest van de mensheid, onschadelijk is gemaakt; minstens zo onschadelijk als het christendom dat geworden is.
Het lijkt misschien onwaarschijnlijk dat dit op korte termijn gerealiseerd zal zijn. De constituerende documenten van dit gedachtegoed bieden op zichzelf weinig positieve aanknopingspunten. De complexe processen van hervorming, verlichting en emancipatie waar het christendom in de loop der eeuwen positief door beïnvloed is, moet het mohammedanisme grotendeels nog doormaken. En er komt nog iets bij: de mannen (en enkele vrouwen) die aanzien, macht en rijkdom danken aan het mohammedanisme, hebben door de ontwikkeling van het christendom gezien wat ze kunnen verliezen. Ze zijn op de hoogte van de wijze waarop en de mate waarin machthebbers die misbruik maakten van het christendom, hun positie verloren. Maar wanneer vertegenwoordigers van de politieke en religieuze elites van het mohammedanisme blijk geven van die kennis, schemert de wanhoop door. Bijvoorbeeld wanneer de geërgerde Turkse premier Erdogan uitroept: “Er bestaat geen gematigde islam, islam is islam.” Onomwonden kritiek op de kern van het mohammedaanse gedachtegoed zal op den duur tot een dramatische verandering leiden, dramatischer nog dan wat het christendom heeft doorgemaakt.
Onbevreesd moeten we de onverteerbare, onaanvaardbare aspecten van het mohammedanisme onder ogen zien. Want laat daarover geen misverstand bestaan: vrees voor het mohammedanisme speelt politiek en maatschappelijk wel degelijk een rol in het Westen.
Tijdens het schrijven van Islamofobie? Een nuchter antwoord had ik nog het idee dat dat boek er serieus aan kon bijdragen om het debat over aspecten van het mohammedanisme en over de valsheid van het concept islamofobie, op de agenda te krijgen. Dat dit mislukte, wijt ik aan mijn onderschatting van drie zaken: de omvang van de intellectuele corruptie in Nederland, de mate waarin de Nederlandse media zichzelf gelijk hebben geschakeld en vooral: de verspreiding, veelvormigheid en intensiteit van de wel degelijk bestaande vrees voor het mohammedanisme. In het bijzonder de angst om over de essentie van de mohammedaanse ideologie te moeten spreken. En dat terwijl ik in mijn boek slechts op een aantal aspecten inging, en niet of nauwelijks schreef over de essentie van het mohammedaanse gedachtegoed.
Het mohammedanisme, de religie waar we het hier over hebben, kent heel wat ‘willige beulen’. Bedreigingen aan het adres van de makers van South Park, de Deense cartoonisten en vele anderen zijn serieus gemeend. Individuen als Theo van Gogh, Hitoshi Igarashi, Daniel Pearl, Luigi Padovese en vele anderen zijn daadwerkelijk vermoord. Terreuraanslagen onder de vlag van het mohammedanisme, kosten wel degelijk elk jaar duizenden mensen het leven. Het aantal onbeschaamde provocaties van de zijde van de meest uitgesproken fundamentalisten neemt toe.
Er is genoeg aanleiding om wat angstig te zijn. Het gevaar is voor westerlingen echter relatief klein; ‘terrorophobia’ (64) zou wel een goede term zijn voor de gevoelens die worden opgeroepen door de ‘tiny minority of extremists’, de ‘sluipschutters van het mohammedanisme’.
Van geheel andere aard is de grote, misschien nog wel wijder verspreide angst om geassocieerd te worden met ‘verkeerde’ politieke standpunten of groeperingen. Het is moeilijk vast te stellen wat daarbij het zwaarst weegt: de angst zelf lijdend voorwerp van haatcampagnes te worden of de angst uit te komen bij ‘foute’ standpunten.
DisproportioneelDe westerse landen reageren op die kaping met gepruttel en pogingen compromissen te sluiten in plaats van deze schertsvertoning de nek om te draaien
Want dat is uiteindelijk de grootste angst die in verband met het mohammedanisme een rol speelt: wanneer het schrikbeeld opdoemt dat islamcritici ergens gelijk in hebben, gaan hersenverdovende alarmbellen af. Wanneer de gedachte toegelaten wordt dat het mohammedanisme een politieke ideologie is die zich vermomd heeft als godsdienst, dat fatsoen onder moslims voorkomt ondanks, en niet dankzij Koran en Mohammed, dat juist onder de voormannen van dit gedachtegoed leugenachtigheid en perversiteit ruim verspreid zijn, kunnen de stoppen gaan doorslaan. De vuige intenties en geheime plannen die men langdurig en valselijk toeschreef aan de islamcritici, doen zich nu ineens aan hen voor als de enige mogelijke ‘oplossingen’: van deporteren uit het Westen van allen wier afkomst terugvoert naar landen met mohammedaanse meerderheid, via opnieuw koloniseren van de betreffende landen tot oorlog voeren tegen anderhalf miljard mensen. Nogal een schrikbeeld, inderdaad. Gebaseerd op een angst echter, die volkomen misplaatst is. Een angst die zijn grondslag heeft in een racistische kijk op niet-westerlingen. Wie werkelijk van mening is dat het tekenen van cartoons die mohammedaanse extremisten op de hak nemen, vergelijkbaar is met het gebruik van een aansteker in een kruithuis (66) zet de mensen die zichzelf moslim noemen, ook die in het Westen, weg als vaten kruit en als buitengewoon primitief. Of men is uitzonderlijk laf. Of beide. De merendeels tamelijk beschaafde reacties in Nederland na het uitbrengen van het ‘Fitna-filmpje’, stonden in schril contrast met het racisme en de lafheid die aan het licht kwamen via de stemmingmakerij die eraan voorafging.
De kern van het mohammedaanse gedachtegoed - totalitair, dreigend, vrouwen minachtend, vijandig tegenover de rechten van het individu, kortom: 7e eeuws - is volstrekt onhoudbaar in een moderne maatschappij.
Niet voor niets floreert het in landen als Somalië, Jemen, Pakistan en Afghanistan. Onder aanhoudende rationele kritiek zal het verpulveren waarbij uiteindelijk de doorslag zal geven dat de honderden miljoenen die in naam moslim zijn, de praatjes van de voormannen niet meer voor lief nemen.
Niet-mohammedanen in het Westen ondersteunen hen daarin het meest effectief door een rechte rug te tonen; door het trekken van duidelijke strepen in het zand. De VN en daarbinnen met name de zogenaamde ‘mensenrechten-commissie’, zijn gekaapt door de OIC zodat daar nu teksten worden geproduceerd zoals deze:
… bied ik u een rapport aan over ‘alle manieren waarop het belasteren van godsdienst zich manifesteert en in het bijzonder over de ernstige effecten van islamofobie, op de ruimte voor de volgelingen om al hun mensenrechten te kunnen ontplooien’. (67)
”
In deze commissie voeren landen als Egypte en Pakistan het hoogste woord. Pakistan spreekt er namens de OIC over de verschrikkingen waaraan mohammedanen in het Westen worden blootgesteld (68). Pakistan: het land dat volgens de organisatie Open Doors op nummer 14 staat van de lijst van landen met de ernstigste vormen van christenvervolging (69). In Egypte is de onderdrukking van (koptische) christenen juist de laatste jaren ernstig toegenomen.
De westerse landen reageren op die kaping met gepruttel en pogingen compromissen te sluiten in plaats van deze schertsvertoning de nek om te draaien en op andere fora de onafzienbare reeks van schendingen van mensenrechten in de niet-westerse landen aan de kaak te stellen. Het is moeilijk een situatie te bedenken waarop het bijvoeglijk naamwoord ‘disproportioneel’ meer van toepassing is.
Tenzij ook over de kruistochten mag worden gesproken. Westerlingen die het nodig achten tegenover mohammedanen excuses te maken voor de kruistochten… De afschuwelijke kruistochten. Religieus geïnspireerde gewelddadigheden die duizend jaar geleden honderdduizenden mensen het leven kostten. Zoals dat verspreid over de wereld in de geschiedenis van de mensheid honderden malen gebeurde. Ze volgden op de mohammedaans geïnspireerde veroveringsoorlogen in christelijk Noord-Afrika en in het Midden-Oosten. Ze werden gevolgd door mohammedaans geïnspireerde veroveringsoorlogen in oostelijke richting, die met name in India tientallen miljoenen mensen het leven kostten en voor miljoenen anderen, vooral vrouwen, een leven in slavernij betekende. Mohammedanen in India kijken daar liever wat anders tegen aan. Een soefi:
Hindoes en moslims hebben meer dan 1000 jaar samengeleefd op het subcontinent van India, Pakistan en Bangladesh. Gedurende deze tijd hebben zich veel soorten conflicten voorgedaan tussen deze twee religieuze gemeenschappen: historisch/politieke, sociaal-economische, culturele, theologische, filosofische, psychologische en persoonlijke. Er zijn ook periodes geweest waarin leden van de ene gemeenschap (in het algemeen de meerderheidsgroep) zich agressief gedroegen tegenover de leden van de andere (meestal de minderheidsgroep). Deze agressieve daden waren soms van een barbaarse gewelddadigheid en de omvang ervan is schokkend. Bijvoorbeeld gedurende de bittere nasleep van de opdeling van het subcontinent in India en Pakistan in augustus, 1947: er vond een bloedbad plaats waarbij duizenden mensen (Hindoes, moslims, sikhs, christenen en anderen) afgeslacht werden. (70)
Een samenraapsel van leugens en vooral suggestieve beweringen. Ik wijs op slechts twee ‘details’. Door de opmerking dat ‘in het algemeen’ de meerderheidsgroep verantwoordelijk was voor geweld tegen de minderheidsgroep, suggereert de schrijver dat de mohammedanen eigenlijk vaker slachtoffers dan daders waren. De opmerking over de Partitie is nog absurder. Er vielen geen tienduizenden doden door onderling geweld tussen allerlei groepen: er vielen honderdduizenden, waarschijnlijker meer dan een miljoen, doden in geweldsuitbarstingen tussen enerzijds mohammedanen en anderzijds de andere groepen. Omsingeld door mohammedaanse hordes vermoordden Sikh mannen zelfs hun eigen vrouwen en dochters om hen een erger lot te besparen.
Dit soort perverteringen van het idee zelfs maar te streven naar een enigszins neutrale bestudering van de geschiedenis, draagt er vermoedelijk aan bij dat tegenover India de islamofobiebeschuldiging minder vaak wordt geuit. In India staat men daar wat minder voor open dan in Europa. Laqueur zegt het zo:
Wanneer er latente vijandigheid tegenover de islam bestond, zou India waarschijnlijk een beter voorbeeld zijn. Maar islamofobie wordt nooit gebruikt in de Indiase context. Dat roept de verdenking op dat ‘islamofobie’ ontstond als PR-strategie (…) in het Westen waar verwacht werd dat het een politieke impact zou hebben vanwege de dominante schuldgevoelens in deze landen.(71)
SlotWie weigert politiek en ideologisch de strijd aan te gaan met een vijandig gedachtegoed, verhoogt de kans op (burger)oorlog
Het misplaatste maar alomtegenwoordige schuldgevoel in het Westen wordt met groot succes geëxploiteerd. Expliciet of impliciet, maar onvermijdelijk, moet in elk ‘islamkritisch’ stuk dat in het Westen wordt geschreven, dan ook ergens aan de orde komen dat het mohammedanisme zelf niet het grootste probleem vormt. Dat de OIC eist dat ook in het Westen de moeder aller vrijheden beknot wordt, is kwalijk maar op zichzelf niet zo’n heel grote bedreiging. De mensenrechtensituatie in de gemiddelde lidstaat van de OIC is van dien aard dat elke verantwoordelijke politicus deze dwaze eis naast zich neerlegt. Voor wie zich wat in de standpunten van deze organisatie heeft verdiept, is immers bekend dat de club in geen enkel opzicht deugt. Maar dat is het grotere probleem: de meerderheid van de westerse politici en intellectuelen wenst zich niet te verdiepen in het karakter van de OIC. De meerderheid van de westerse politici en intellectuelen wenst ook niets te weten over de essentie van het mohammedanisme, en weigert er stelling tegen te nemen.
Men is wel bekend met Clausewitz' stelling dat “oorlog de voortzetting is van politiek met andere middelen”, maar het inzicht is nog niet doorgebroken dat een variatie op die stelling heden ten dage meer aan de orde is:
Wie weigert politiek en ideologisch de strijd aan te gaan met een vijandig gedachtegoed, verhoogt de kans op (burger)oorlog.
En terwijl men weigert onder ogen te zien dat politieke en ideologische strijd noodzakelijk is om te voorkomen dat de strijd met andere middelen wordt voortgezet, wil men het in groten getale doen voorkomen dat de botsing der beschavingen langs juridische weg kan worden beteugeld: een groteske vlucht naar voren. Een juridisch kader kan een summum van beschaving uitdrukken. Daarvoor moet echter wel aan twee met elkaar samenhangende voorwaarden voldaan zijn. Er moet sprake zijn van een gedeeld waardenstelsel - in grote lijnen, maar dan wel heel breed gedragen - en van middelen om af te dwingen dat iedereen zich eraan houdt en dat er wordt gecorrigeerd bij duidelijke overtredingen. Met betrekking tot internationale conflicten in het algemeen en het conflict over de universele rechten van de mens in het bijzonder, is er geen sprake van dat aan die voorwaarden is voldaan (72).
Voor de grootste culturele botsingen bestaat geen uitweg langs de weg van het recht. Een van de grootste botsingen betreft de verschillende manier waarop de man-vrouw verhouding is gereguleerd. Met name de vastlegging van rechten en plichten tegenover kinderen is onderwerp van ongeschreven maar ook van geschreven regels, van wetgeving. Wanneer instinctief, cultureel of juridisch op dit vlak niets geregeld zou zijn, droegen vrouwen altijd de volledige verantwoordelijkheid voor de kinderen. Heel grof gesteld dient het westerse huwelijk er toe om de verantwoordelijkheid van de man ten opzichte van zijn nageslacht vast te leggen. De man belooft plechtig op te komen voor zijn echtgenote en haar kinderen. Een monogame relatie tussen een man en een vrouw wordt verondersteld, zodat mannen er ook zeker van kunnen zijn dat de kinderen van zijn echtgenote ook biologisch van hem zijn, maar de cultureel bepaalde onderstroom dat van mannen, als het er op aankomt, ook verwacht wordt dat hij andere kinderen van zijn echtgenote onderhoudt en zelfs liefheeft, is tamelijk sterk (73).
Het huwelijk volgens de regels van Koran en Mohammed heeft een totaal andere betekenis. Niet alleen in het beruchte akkervers (vers 2:223) maar verspreid over verschillende hoofdstukken, met name die over het verstoten van al dan niet zwangere vrouwen, is in de Koran tot uitdrukking gebracht dat kinderen van de man zijn, dat vrouwen een hulpmiddel vormen voor mannen om zich voort te planten. Het Pathaanse gezegde “Vrouwen zijn voor de voortplanting, jongens voor plezier en meloenen voor pure verrukking,” geeft daaraan in extreme vorm uitdrukking. Te hopen valt dat dit gezegde - dat in de westerse wereld bekend is geworden via een tekst van de bekende ontdekkingsreiziger Richard Burton - vooral in beeld brengt hoe er over gesproken wordt door mannen die zich bezighouden met een wedstrijd: “wie kan zich het meest minachtend uitdrukken over vrouwen”. Wie echter kennis neemt van de manier waarop het mohammedaanse verbod op adoptie wordt verdedigd, kan niet om de conclusie heen dat de (huwelijkse) regels en plichten tegenover kinderen heel direct gerelateerd zijn aan de machtspositie van de mannen, niet aan bescherming van vrouwen en kinderen.
Deze beide visies op de relatie tussen mannen, vrouwen en kinderen zijn onverenigbaar: een ervan zal wijken. Er is geen gedeeld waardenstelsel. Dat dit niet voldoende wordt onderkend is een ander groot probleem voor het Westen, maar het is nog niet het grootste probleem.
Het grootste probleem bestaat erin dat in het verlengde van die groteske vlucht naar voren, ons eigen juridisch systeem tegen ons wordt ingezet in de politieke strijd (74).
In het door bijna alle landen min of meer geratificeerde Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (75), is in artikel 20 reeds het volgende vastgelegd:
1. Alle oorlogspropaganda wordt bij de wet verboden.
2. Het propageren van op nationale afkomst, ras of godsdienst gebaseerde haatgevoelens die aanzetten tot discriminatie, vijandigheid of geweld, wordt bij de wet verboden. (76)
Ik stelde ‘min of meer geratificeerd’, want een zeer groot aantal landen heeft enig voorbehoud gemaakt bij de ondertekening van het convenant. Turkije maakt bijvoorbeeld voorbehoud bij artikel 27 over rechten van minderheden op het gebied van taal en godsdienst. België, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten maken voorbehoud bij dit artikel 20. Nederland heeft hier geen enkel voorbehoud bij gemaakt, maar ook de vertegenwoordigers van landen die wel nattigheid voelden, hebben het in hun voorbehoud bij dit artikel niet over het gigantische probleem dat verscholen zit in ‘religious hatred’: verscholen in het niet-definiëren van wat dat precies is (77).
De OIC en zijn politieke vrienden in het Westen willen graag voortbouwen op ditzelfde artikel 20 in hun strijd tegen de vrijheid van meningsuiting voor zover die meningen betrekking hebben op het mohammedanisme. In het convenant is in het rijtje ‘afkomst, ras of godsdienst’, terecht en vanzelfsprekend, ‘politiek’ niet opgenomen. Omdat het mohammedanisme een politieke stroming is met religieuze componenten - een interpretatie die in feite onderschreven wordt door diezelfde OIC via de eigen, afwijkende interpretatie van wat islamofobie inhoudt - komt het er uiteindelijk op neer dat ‘haatgevoelens’ tegen een specifieke politieke stroming worden verboden.
In het Islamofobie-rapport 2010 van de OIC wordt niet alleen gejammerd, er wordt ook in gejuicht. Sommige westerse auteurs krijgen een eervolle vermelding. Bepaald opmerkelijk is de passage over “… Karen Armstrong die in de lessen van Profeet Mohammed een theologie van vrede en tolerantie ontdekte.” (78) Verder is het rapport zeer te spreken over “Ierlands terugkeer naar de middeleeuwen”, de nieuwe antiblasfemiewetgeving van dat land:
Op 10 juli 2009 werd in Ierland de Defamation Bill aangenomen. Een van de onderdelen ervan was dat het illegaal werd godsdienst te bekritiseren, welke godsdienst dan ook, waarbij de straf kan oplopen tot 25 000 Euro. Het was een zeer belangrijke ontwikkeling in lijn met de oproep van de OIC om effectieve normatieve en juridische structuren op te zetten om de ernstige dreiging die gevormd wordt door islamofobie, het hoofd te bieden (…) De wet maakte het illegaal om welke godsdienst dan ook te bekritiseren in woord of geschrift. Iets zeggen waarin een ‘substantieel aantal’ volgelingen een belediging zien, wordt een misdaad in de (sic) Ierland.
Zoals te verwachten valt van de OIC geeft men een eigen draai aan de Ierse wetgeving. In de wet is slechts indirect sprake van belediging en al helemaal niet van ‘bekritiseren’: dat liegen ze er gewoon bij. Maar het is wel waar dat zelfs naar de extreem conservatief-katholieke maatstaven in Ierland deze wet een waar gedrocht is (79).
Er valt heel veel te zeggen over dit stuk wetgeving - bijvoorbeeld over het hilarische artikel waarin blijkbaar is geprobeerd misbruik van het label ‘religie’ tegen te gaan - maar verreweg het belangrijkste in deze context is het feit dat het uiteindelijk draait om intenties van de beschuldigden. Een uitlating is volgens 2b alleen godslasterlijk “wanneer de beschuldigde met zijn of haar uitspraak de bedoeling had daarmee verontwaardiging te wekken.”
Een malicieuze clausule.
Je zou er de geruststelling aan kunnen ontlenen dat elke zaak waarin men zich baseert op zo’n wetsartikel, gedoemd is te mislukken omdat - zeker wanneer het alleen om uitlatingen gaat - het volstrekt, maar dan ook volstrekt onmogelijk is de intentie van een beschuldigde vast te stellen of af te leiden. Dit soort wetgeving, gericht tegen de vrijheid van meningsuiting, krijgt zo een ingebouwde veiligheidsklep voor de rechterlijke macht om uitspraken die op enig moment politiek onacceptabel zijn, te vermijden. De hoogste Nederlandse rechtsinstantie, de Hoge Raad, heeft een vergelijkbare lelijke veiligheidsklep benut om de politieke hoogspanning die was ontstaan rond het beroemde Ezelsproces tegen de schrijver Gerard van het Reve, te laten ontwijken.
Moet het inbouwen van de mogelijkheid in dit soort situaties een veiligheidsklep te kunnen gebruiken worden gezien als een bewijs van wijsheid of van lafheid? Cruciaal is dat zo’n veiligheidsklep wordt gebruikt voor het vermijden van uitspraken die op dat moment politiek onacceptabel worden. Zo ligt het voor de hand dat zo’n soort veiligheidsklep ook zal worden gebruikt in het politieke proces tegen de Nederlandse volksvertegenwoordiger Geert Wilders. De gevolgen van het bestraffen van een politicus voor zijn uitspraken, een politicus die een zesde deel van de stemmen van de bevolking achter zich heeft gekregen, zijn immers niet te overzien. Het einde van de rechtstaat zou dan heel snel naderbij komen. Maar hoe ligt dat wanneer het om niet-politici gaat of om minder populaire politici?
Rechters doen uitspraken over (mis)daden. Hoewel dit altijd moeilijker is, moeten er onvermijdelijk ook wel gerechtelijke uitspraken worden gedaan over woorden en plannen. Waar enigszins mogelijk wordt vermeden dat rechters zich moeten uitspreken over intenties.
Het in de wet willen vastleggen van eisen met betrekking tot gevoelens, welke dan ook, getuigt van een verontrustend gebrek aan realiteitszin. Minder diplomatiek uitgedrukt: wie zoiets voorstelt is knettergek. Het is een Umwertung aller Werten. Het is vergelijkbaar met een wetsvoorstel dat betrekking heeft op het reguleren van zonnevlekken, een wet tegen depressiviteit of een wet tegen domheid. Vergezocht? Enige tijd geleden stelde de gemeente Rotterdam voor de eigen medewerkers een meldpunt cynisme in: een kliklijn die men kon gebruiken om door te geven dat een collega zich ‘cynisch’ uitliet (80). In het kader van de demonisering van Geert Wilders heeft de eerdergenoemde politieke activist Donselaar aangevoerd dat de politicus Wilders extreem-rechts is omdat hij ‘systeemhaat’ aanwakkert.
Ondermijning van de rechtstaat is een veel te zwakke kwalificatie voor de politieke ideologie die hieraan ten grondslag ligt: het gaat hier om een route die voert naar een totalitair systeem waartegen het schrikbeeld uit de roman 1984 van George Orwell nog gunstig afsteekt.
De noten staan onderaan deel 1. Daar kunnen ook reacties geplaatst worden.
…de Japans-Amerikaanse gemeenschap [werd] zwaar getroffen door de gedwongen internering, met blijvende gevolgen. Het ondermijnde de culturele autoriteit (sic) van de oudere Issei en zorgde ervoor dat de oudere generatie in sociaal opzicht in een isolement raakte. Hun kinderen daarentegen, de Nisei, werden binnen drie decennia de best opgeleide, en na de Joodse gemeenschap, de meest succesvolle minderheidsgroep in de Verenigde Staten.
2. Het propageren van op nationale afkomst, ras of godsdienst gebaseerde haatgevoelens die aanzetten tot discriminatie, vijandigheid of geweld, wordt bij de wet verboden. (76)
Reacties
Er is nog niet gereageerd op dit stuk
Reageren is niet mogelijk op dit bericht.