Slavinnen of kostschoolmeisjes
Voor het schrijven van dit recensie-stukje werd ik geïnspireerd door het lezen van de bijdrage van Jaap Montfrooij aan het boek Bezorgde vaders. Die gebundelde brieven van zes vaders aan hun kinderen ligt vanaf 4 april 2011 in de boekwinkel. (Hier de preview). In dezelfde week dat ik begon te lezen in het boek Mekka, geschreven door de legendarische Christiaan Snouck Hurgronje, ontving ik Jaaps definitieve versie van Het pak van mevrouw Hollandt: uitgever zijn heeft zijn voordelen! Eerder had ik wel wat óver Snouck gelezen maar nog nooit iets vàn hem. De eerste bladzijden die ik las, deden me bijna van mijn stoel vallen.
» Gevoelig slaan
Bij het verwijzen naar Snouck Hurgronje sta je eigenlijk voortdurend aan de rand van de valkuil van wat Jaap de ‘contemporisering van het verleden’ noemt: het zoeken en interpreteren van historische processen, gebeurtenissen, uitspraken om een punt te maken over politieke vragen van vandaag.
Ik kende natuurlijk al dit verhaal over de professor:
Snouck raadde de regering aan deze moslimleiders ‘zeer gevoelig te slaan’” omdat hij van mening was dat “met de Oelama's niet te onderhandelen valt daar hun leer en eigenbelang meebrengen dat zij alleen voor geweld zwichten.
Het komt uit de adviezen die Snouck begin 20e eeuw aan de Nederlandse overheid gaf over de situatie in Indonesië. In deze vorm las ik deze passage in het even leerzame als vermakelijke verhaal van Hans Jansen over zijn ‘Werdegang’ (In 2007 gepubliceerd in de Opinio), maar het stukje over dat ‘gevoelig slaan’ is ook op veel andere plaatsen te vinden.
En nu las ik dus hoe diezelfde Snouck hoog opgaf van de mohammedaanse praktijk, inclusief de behandeling van vrouwen en slaven! Sakkerloot. Daar lijkt toch nogal wat tegenstrijdigheid in te zitten.Geen betere illustratie van het feit dat God en machtsverhoudingen hier naadloos in elkaar overgingen
Nu was me al bekend dat Snouck, hij leefde van 1857 tot 1936, een bijzonder man was. Echt heel bijzonder. Geniaal en volstrekt op zijn eigen kompas varend. Kei- en keihard werkend ook. Grondlegger van de Nederlandse arabistiek, maar zijn roem bleef bepaald niet beperkt tot Nederland. Vlijmscherp waarnemer, bijna ziekelijk leergierig. Zijn boek Mekka (er zijn er eigenlijk meer, maar ik beperk me tot het boek over het ‘dagelijks leven’ in Mekka) was uniek en is nog steeds uniek dankzij de apartheid die de Mekkanen toen kenden en nu nog steeds kennen: ik heb het natuurlijk over het verbod voor niet-mohammedanen om in de stad te komen. Snouck werd dus maar mohammedaan. Omdat voor het handhaven van die vorm van apartheid destijds de controle zich ook uitstrekte tot de onderbroek, liet hij zich ook genitaal verminken.
Slaven en kinderen
In zijn verdediging van de mohammedaanse praktijk gaat Snouck Hurgronje ver. Heel ver. Hij toont geen enkele verontwaardiging over slavernij: niet over het houden van slaven en niet over de handel in slaven. Dat zoveel volwassenen en kinderen bij de jacht op Afrikaanse slaven de dood vinden is vooral de schuld van Europeanen die de slavernij verbieden, vindt hij. Wanneer de slaven gekocht of gevangen zijn, willen de Arabieren hen zo snel en gezond mogelijk afleveren op de slavenmarkten maar doordat de Europeanen de slavenjacht dwarsbomen, zit er voor de jagers niets anders op dan met de menselijke handelswaar grote omwegen te maken en dáárdoor komen er onderweg zoveel om. Nog meer walging komt op bij het lezen van wat hij schijft over seks-slavinnen.
Wat onze bezoeker aan de slavenmarkt misschien het minst bevalt is het bekijken en betasten van de menselijke koopwaar, als op een veemarkt, vooral als het jonge vrouwen betreft. Bij nauwkeuriger waarneming blijkt echter dat geen slavin (om van de slaaf maar te zwijgen) meer weerzin gevoelt bij zo’n onderzoek dan een Europese dame bij onderzoek door een arts (…) Noch op de markt, noch thuis (sic) worden door slaven tranen vergoten vanwege hun toestand van onvrijheid. Hun boosheid of droefheid bestreft soms een bepaalde eigenaar, en soms ook de overgang naar een nieuwe situatie. En wanneer zij dan eens na de verkoop huilen, kan dat het beste worden vergeleken met het huilen van het meisje dat naar kostschool wordt gebracht (…)
Het stukje dat er onmiddellijk op volgt, gaat over een een slaaf die een lijfstraf krijgt van zijn eigenaar. Snouck zet dat in een context: De reiziger is niet getuige geweest van een scene uit het slavenleven, maar van een staaltje Arabische opvoedkunde, die gelijk is voor slaven en kinderen, en die volledig verschilt van moderne ideeën daarover.
De laatste bijzin geeft een bijzondere draai aan het voorgaande. Het lijkt er nu ineens weer op of Snouck de mohammedaanse praktijk níet aan het verdedigen is. Het lijkt er meer op dat hij de dingen waarneemt met een voor ons bijna onvoorstelbaar grote afstandelijkheid. Hij doet verslag met een onmenselijk aandoend ontbreken van alles wat naar gevoel neigt.
Wie dat in het achterhoofd houdt kijkt net iets anders aan tegen dat verhaaltje zelf dat hierboven door Snouck in context werd geplaatst:… zou hij een slaaf die op zijn rug lag kunnen zien, die zijn voeten omhoogsteekt, terwijl de Arabier hem met een rietje rustig een paar maal op de voetzolen slaat, terwijl de knaap steeds maar roept: ‘Ik kom tot inkeer (van mijn zonden), bij God! Er is geen andere god dan God! Ik roep de bescherming van de Profeet aan, help mij heer (…)!’ Aantrekkelijk zijn zulke scenes niet, en noch in Mekka, noch in Jeddah zijn zij een zeldzaamheid. (p 207)
De oplettende lezer zal de uitroep “Er is geen andere god dan Allah” -want er wordt natuurlijk gedoeld op de god Allah en niet op Wodan, Jahweh of Dyonisos- herkennen als onderdeel van de mohammedaanse geloofsbelijdenis.
En ik beken: ik word er stik chagrijnig van wanneer ik tot me door laat dringen wat hier eigenlijk staat.
Een slaaf of kind wordt geslagen en dan komt op dat moment blijkbaar in hem of haar op om te gaan roepen: “Allah bestaat wel en andere goden bestaan niet”!
Wat zegt dat over de centrale plaats van dreigen en geweld in deze ‘godsdienst’?
Geen betere illustratie van het feit dat God en machtsverhoudingen hier naadloos in elkaar overgingen. Maar ik realiseer me: verontwaardiging hierover is natuurlijk volstrekt nutteloos en misplaatst. De waarnemingen zijn immers van meer dan honderd jaar geleden en ver hier vandaan en zelfs: wat had men er tóen tegen kunnen doen?
Hier in het Westen is het tegenwoordig de gewoonste zaak van de wereld om niet alleen te tonen dat je verontwaardigd en geschokt bent over allerlei narigheid in de wereld, maar ook om te doen alsof daarmee al min of meer vastligt ‘wat te doen’. “Waarom doet de internationale gemeenschap niets in Libië?” twittert een VVD-lid. Wanneer ik er vraagtekens bij zet, reageert hij met: “moeten wij accepteren dat er mensen worden afgeslacht?”
De smalle marges van de tirannie
Snouck toont het absoluut tegenovergestelde van deze houding. Niet de intenties tellen maar de resultaten. Machiavellistisch. Realpolitiek. Het komt niet sympathiek over maar dankzij die opstelling zijn zijn geschriften wel ontzaglijk waardevol voor wie iets te weten wil komen over het Mekka en mohammedanisme van zijn tijd.
Het gaat tegen je gevoel in maar je wéét gewoon dat het klopt wat hij bijvoorbeeld schrijft over de ‘opportunistische’ opstelling van de slaven zelf. Jongens die als seksslaaf gehouden worden bekleden later soms daadwerkelijk een voor velen begerenswaardige positie in de maatschappij. Vrouwen en andere slaven maken gebruik van de smalle marges van de tirannie (vrij naar Joop den Uyl). Vrouwen hebben geen keus dan te accepteren dat ze een hulpmiddel vormen voor de mannen om zich voort te planten, maar velen zijn hun man natuurlijk de baas in intellectueel opzicht. Dit leidt dan tot de voor ons onvoorstelbare taferelen van slavinnen die op eigen gelegenheid naar de slavenmarkt gaan om zich te koop aan te bieden: de eigenaars kiezen dan vaak eieren voor hun geld en stemmen in. Snouck beschrijft ook het gedrag van een aantal vrouwen, slavin of niet, zo groot is het verschil in status nu ook weer niet, die aan huwelijk-hoppen doen en daar in zekere zin wel bij varen: de mannen komen er in ieder geval berooid vanaf. In deze samenlevingsvorm vertonen huwelijken vele kenmerken van legale prostitutie.
Kritische lezers van dit stuk bekruipt misschien de vraag of het niet vreemd is om in één stuk een waarschuwing tegen de ‘contemporisering van het verleden’ te onderschrijven èn aandacht te vragen voor een boek uit 1889. Het is echter helemaal niet mijn bedoeling om aan Snoucks waarnemingen argumenten te ontlenen en die, met mijn eigen interpretatie erbij, in te zetten in het politieke debat. Het gaat me om andere zaken.
Op de eerste plaats gaat het me meer om Snoucks manier van waarnemen en anlyseren. De titel van het boek waar ik naar verwijs luidt Mekka, maar daar onder staat in kleinere letters maar veelzeggend voor zijn nuchterheid: in de tweede helft van de negentiende eeuw. Het geeft een aardige indicatie van Snoucks benadering die zelf beslist niet aan dat contemporiseren doet en meer in het algemeen dus blijk geeft van totaal ontbreken van sentimentaliteit. ik beroep me dus niet op Snouck om aan te bevelen imams af te ranselen
Daarnaast wil ik wijzen op een vraagstuk dat in zijn tijd net zo belangrijk was als in de onze: het onderscheid tussen de mohammedaanse ideologie enerzijds en de mensen die vrijwillig of gedwongen behoorden tot de groep mensen die als mohammedaan werd aangeduid.
Hij gaat er totaal verschillend mee om. Uit het verschil tussen het hier al geciteerde over Indonesië en Mekka is dat al duidelijk. Lees je hoe extreem nuchter en zonder een greintje misplaatst respect hij in Mekka schrijft over de islamgeleerdheid, dan wordt die conclusie helemaal onontkoombaar.
De vraag blijft natuurlijk wel of de ‘islamgeleerden’ van vandaag nog een zelfde rol vervullen als in Snoucks tijd. Ik vrees van wel. Het is in ieder geval mijn werkhypothese.
Niet alleen
De reden dat ik niets moet hebben van het mohammedanisme en me ten doel heb gesteld het binnen 30 jaar wereldwijd onschadelijk te maken, net zo onschadelijk als het christendom, zit ‘m niet in de tientallen miljoenen mensen die in naam van die ideologie gedood zijn of tot slavernij gebracht in en buiten de veroveringsoorlogen. Ook niet in de vijandigheid tegen vrouwen, vrijheid en vooruitgang die in de bepalende documenten van die ideologie tot uitdrukking wordt gebracht. Waar het om gaat is dat steeds opnieuw de ‘islamgeleerdheid’ met een beroep op de bronnen dekking kan geven en ook geeft aan de ellende waar de jihadisten en andere fundamentalisten de mensheid op blijven tracteren.
Maar ik beroep me dus niet op Snouck om aan te bevelen imams af te ranselen. Ik verzet me op de eerste plaats tegen de neiging bij politici om ‘islamgeleerden’, fundamentalisten dus, te raaplegen over wat dan ook. Allerlei uitspraken van ‘islamgeleerden’ zowel in het Westen als in de hartlanden van de mohammedaanse idologie -Saoedi-Arabië, Pakistan en Iran- bevestigen keer op keer de noodzaak om deze lieden met een gezond wantrouwen tegemoet treden. In onze tijd kunnen we in eigen land verder verborgen camera’s gebruiken en preken in vreemde talen uitbannen.
Volgens de mohammedaanse bekeerling Abdulwahid van Bommel is het een oud gebruik bij mohammedanen om juist het minst begaafde zoontje van het gezin of de familie te laten doorleren voor imam. In een lang en opmerkelijk openhartig gesprek dat ik vorig jaar had met GroenLinks kamerlid Tofik Dibi begon ik met de vraag of hij me kon introduceren bij een moskee waar de voorgangers eenzelfde visie op het mohammedanisme had als hij. Dat brak meteen het ijs: hij wist er geen. Eigenlijk kende hij maar een imam die ongeveer zijn visie deelde. Ik wou maar zeggen: ik ben dus gelukkig niet de enige die ze wantrouwt.
Reacties
Er is nog niet gereageerd op dit stuk
Reageren is niet mogelijk op dit bericht.