Naam:  Wachtwoord:   Ingelogd blijven? Wachtwoord kwijt? (Waarom) Registreren
 
          
                         
Dit is het archief van Islamofobie.nl
Sinds juli 2014 verschijnen hier geen nieuwe stukken meer. De artikelen worden *) heringedeeld in acht categorieën: zie de knoppen links. Met uitzondering van de categorie 'Islam(itische ideologie)' is de indeling nu niet meer naar thema, maar naar aard van de stukken. Vier jaar lang lag het hoofdaccent op het voeren van de noodzakelijke ideologische strijd: zie het motto hierboven. In de komende jaren zal ik (initiatiefnemer en belangrijkste leverancier van teksten voor islamofobie.nl) me meer richten op de noodzakelijke politieke strijd. In termen van deze indeling: veel meer nadruk op Voorstellen, Politieke organisatie en iets meer op Opinie. LEES VERDER »
 
 
Veranderingen in de samenleving

Een uitgebreide, veelomvattende beschouwing van Toon over verschillen tussen groepen mensen, culturen, samenlevingen. Betrokken op de veranderingen in Nederland: in de jaren zestig tot tachtig vergeleken met die in de jaren daarna. Met een zeer 'onderkoelde' titel. Toon is niet bang: hij schetst heel grote lijnen en schroomt ook niet om te schrijven over genen. (fg)

Een samenleving die zich niet aanpast aan veranderende omstandigheden overleeft niet lang, maar een samenleving die te snel verandert blijft evenmin in stand.
»
Een samenleving die zich niet aanpast aan veranderende omstandigheden overleeft niet lang, maar een samenleving die te snel verandert blijft evenmin in stand.
Sommige samenlevingen zijn stationair van nature zoals het oude Egypte, waarin meer dan duizend jaar nooit iets veranderde en andere zijn helemaal op verandering ingesteld. De Nederlandse samenleving is er daar een van. We hebben altijd geleefd van de zeevaart, van handel en transport en niet bijvoorbeeld van land- of mijnbouw, wat vroeger altijd stationaire beroepen waren. Aanpassen aan nieuwe omstandigheden is in onze geschiedenis de regel geweest. Nederland was daarnaast altijd een vreedzame samenleving. Op vrede gerichte samenlevingen kunnen in het algemeen tegen een stootje. Als iedereen blijkt te vinden dat het tegenwoordig te hard gaat en dat we het tempo van de veranderingen niet meer bijbenen dan is er wel degelijk wat aan de hand.

Wat er aan de hand is zijn bijna twee miljoen officiële nieuwe Nederlanders in een paar decennia, een onbekend aantal illegalen en nog meer op komst.
net voor het begin van de grote immigratie had Nederland al een forse aanpassing achter de rug
In Amsterdam zijn onder de schooljeugd de allochtonen al in de meerderheid en in de volgende generatie zal dat ook voor de volwassen bevolking van de stad het geval zijn. Oude en nieuwe Nederlanders hebben moeite met die snelle veranderingen in hun leven. Dat uit zich in toenemend geweld en in ongenoegen over en weer.
Dat ongenoegen en dat geweld is nieuws en nieuws, dat weten we, wordt altijd uitvergroot. Amsterdam is ondanks alles nog steeds wel een vreedzame stad, vergeleken met Berlijn, Parijs of Londen. De meeste mensen blijven redelijk met elkaar omgaan, maar niet meer allemaal dus of zelfs maar bijna allemaal.
Burenruzies en gedwongen verhuizingen komen veel vaker voor dan vroeger en we hebben nu een soort geweldscriminaliteit die hier vroeger ongekend was. Toen ik hier kwam studeren in 1958 werd er in de kroeg nog gepraat over een moord op de wallen die drie of vier jaar eerder had plaats gevonden. Dat zou tegenwoordig ondenkbaar zijn. Deel van de moeite die we nu hebben komt zeker voort uit het feit dat Nederland net voor het begin van de grote immigratie al een forse aanpassing achter de rug had.
Die begon in de zestiger jaren en in de kwart eeuw daarna hebben we hier een inhaalslag gemaakt. Van een religieus verdeeld land dat met een been in de negentiende eeuw was blijven staan werd het hier een postmodernistische, maar unitaire samenleving. Van een van de godsdienstigste landen in West Europa tot een van de meest humanistische en seculiere. Was de grote immigratie voor de zestiger jaren gekomen in plaats van in de tachtiger jaren , dan hadden we misschien minder moeite gehad en was die in elk geval niet in hetzelfde snelle tempo verlopen. De overheden waren praktischer in mijn jeugd en hadden de invasie niet met een beroep op de mensenrechten over zich heen laten komen.

Ik zelf ben kort voor de oorlog geboren en heb de eerste van de grote veranderingen als jonge volwassene meegemaakt. Ik heb de kerken leeg zien stromen en het merendeel van mijn vrienden,
In veel opzichten is er in een paar decennia in de vorig eeuw meer veranderd in de Nederlandse samenleving dan in twee eeuwen ervoor
die katholiek of protestants waren opgevoed, hun geloof geruisloos vaarwel zien zeggen. Dat gebeurde zonder dat het hun zichtbaar moeite kostte.
Ik werd geboren in een omgeving waar voor de meeste mensen van te voren wel ongeveer vast stond wat zij worden zouden in het leven, of tenminste wat hun kansen waren. Ik werd volwassen in een soort Amerikaanse samenleving waar alles mogelijk leek. Mijn grootouders hadden nog huispersoneel. In mijn ouderlijk huis hadden we geen inwonend personeel meer maar nog wel een dagmeisje. Mijn kinderen weten niet eens meer wat dat is, huispersoneel. Die hebben net als wij nu een keer in de week een werkster. De verschillen tussen de standen zijn nagenoeg verdwenen en iedereen is vrij om te doen en te laten wat hij wil in het leven. Dat was de nieuwe samenleving van de zestiger en zeventiger jaren, waar mijn kinderen in opgegroeid zijn.
Het merkwaardige is, wanneer je er op terug kijkt, dat praktisch niemand zich in die periode tussen negentien zestig en negentien tachtig erg bewust leek te zijn van de enorme veranderingen in het eigen leven en dat van zijn omgeving. Voor mensen die afkomstig waren uit de laagste standen waren de veranderingen nog ingrijpender dan voor de meer welgestelden en hoger opgeleiden. Bittere armoede, versterkt door de gevolgen van de crisis en de tweede wereldoorlog maakte plaats voor een welvaart die er ook in de zeventiende eeuw niet in deze omvang was geweest. Maar ook voor de anderen waren de veranderingen groot. De generatie van mijn ouders heeft nog het grootste deel van haar leven in een ouderwetse burgerlijke standenmaatschappij geleefd en heeft dat allemaal om zich heen zien oplossen en verdwijnen. Toch leefden de meesten gewoon verder en pasten zich aan. Ze leken zich er nauwelijks van bewust dat van de toekomstverwachtingen waarmee ze waren opgegroeid praktisch niets was uitgekomen. In veel opzichten is er in een paar decennia in de vorig eeuw meer veranderd in de Nederlandse samenleving dan in twee eeuwen ervoor. Wie wil weten hoe de samenleving hier en elders in Europa functioneerde voor de tweede wereldoorlog zou zich de oude tv serie Upstairs Downstairs moeten aanschaffen. Die speelde in Engeland maar zou met weinig aanpassingen ook een goed beeld van Nederland kunnen geven in dezelfde tijd.

Met de nieuwste veranderingen als gevolg van de massale immigratie is het anders gesteld. Hoe snel de samenleving ook veranderde in de vorige eeuw, er was in die verandering toch continuïteit en we waren het zelf die haar bewerkstelligden. Het bleef de eigen samenleving. Dat was eind vorige eeuw niet meer het geval. De laatste serie veranderingen werden ons van buiten opgelegd. We zien in onze grote steden nu nieuwe en parallelle samenlevingen ontstaan naast die van ons zelf. Een deel van de nieuwe Nederlanders integreert en stapt over van de allochtone gemeenschap naar de Nederlandse. Dat is oké, dat zijn we gewend en dat kunnen we aan. Wie de overstap niet kan of wil maken blijft in een voor ons vreemde wereld achter. Van de gelaagde samenleving van een eeuw geleden zijn we via een unitaire in een aantal separate samenlevingen terecht gekomen, waartussen weinig contact lijkt te bestaan.
De overheid richt zich nu in haar pogingen om integratie tot stand te brengen tot individuen. Dat is vergeefse moeite. Wie als individu wil integreren doet dat uit zich zelf en heeft hoogstens wat faciliterende maatregelen nodig. Vooral wie een baan heeft waarmee hij dagelijks met andere Nederlanders in aanraking komt zorgt zelf wel voor zijn aanpassing. Het gaat om de parallelle gemeenschappen die eerst in de grote steden, maar nu ook in veel van de kleinere zijn ontstaan. Die kunnen financieel in stand blijven dank zij de Nederlandse sociale wetgeving en het subsidiesysteem dat ook de niet werkenden van inkomens voorziet die ruim boven het gemiddelde liggen van wat men in de thuislanden gewend was. Cultureel blijven ze in stand door de zwarte scholen en de eigen godsdienstig/sociale infrastructuur die door de gemeentelijke overheden wordt bevorderd. Eigen winkels en ambachten komen van zelf in de eigen wijken.

Willen we niet alleen individuen maar ook hele gemeenschappen integreren dan zullen we een heel ander integratiebeleid moeten gaan voeren.
Maar ik heb minder optimistische vrienden die menen dat het nu al niet meer kan, dat het met die twee miljoen daar nu al te laat voor is geworden en dat alle beleid tevergeefs zal blijken. Over de historische en sociaalwetenschappelijke aspecten van dit nieuwe soort samenlevingen gaat dit verhaal.


Eén historisch voorbeeld, India en de afsplitsing van Pakistan, is wat verder uitgewerkt. Er zouden veel meer voorbeelden te geven zijn, maar ze komen allemaal op hetzelfde neer. Etnische verschillen binnen een territoir is vragen om problemen. Het integreren van etnisch diverse samenlevingen is altijd een heikele aangelegenheid geweest en moslimsamenlevingen zijn moeilijker te integreren dan de meeste. Maar integratie moet, er is geen vreedzaam alternatief.

Een samenleving stelt individuen in staat om in leven te blijven, dat is haar functie. Dat is meteen ook haar simpelste definitie.
Die zit meer sophisticated in elkaar dan die van een groep chimpansees, maar lijkt daar toch meer op dan op een moderne stedelijke samenleving.
Wie wil onderzoeken hoe mensen in leven blijven komt onvermijdelijk terecht bij de rol van de samenleving. Zonder ouders of hun plaatsvervangers blijft geen kind in leven en ook volwassenen redden het niet op eigen houtje. Vormen van samenleving zijn ouder dan de menselijke soort. Mens en menselijke samenleving zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en ze zijn samen geëvolueerd. In Irian en op nog een paar andere plekken in de wereld zijn er nog kleine samenlevingen te vinden die nog nagenoeg hetzelfde opereren als die van deze verre voorouders. Hun manier van leven gaat miljoenen jaren terug in het verleden. Die zit meer sophisticated in elkaar dan die van een groep chimpansees, maar lijkt daar toch meer op dan op een moderne stedelijke samenleving. In de Amazone jungle wordt nog steeds verzameld en gejaagd en dat gebeurt in groepsverband, waarschijnlijk min of meer gelijk aan de leefwijze van homo erectus. De omvang van de groepen varieert. Die is afhankelijk van wat de omgeving aan voedsel en andere eerste levensbehoeften te bieden heeft en ook van de bedreigingen: een grotere groep heeft minder te vrezen.
Maar chimpansees leven in kleinere groepen dan Amazone-indianen. Dat komt omdat de communicatiemethoden van mensen beter zijn. Mensen kunnen zich groepen veroorloven van een omvang die bij chimpansees niet meer zou werken als gevolg van een minder goede groepscommunicatie.
Zoals een voet geëvolueerd is uit de hand aan de achterpoot van de mensaap is de wolkenkrabber een geëvolueerde hut
Chimpansees hebben geen gesproken taal en de lichaamstaal heeft nu eenmaal haar beperkingen. New York met zijn wolkenkrabbers, ingewikkelde wegennet en bruggen lijkt van buiten af in niets meer op een verzameling hutten in het oerwoud, maar die twee woonplaatsen zijn toch op dezelfde manier met elkaar verwant als de mensen die er in wonen. Zoals beverdammen en termietenwoningen aan een evolutie onderhevig zijn geweest als ‘extended phenotypes’, zo geldt dat ook voor de woonplaatsen van groepen mensen. De nesten van de gemeenschappelijke voorouders van chimpansees en mensen, de hutten van de Amazone indianen en de wolkenkrabbers van New York zijn elkaars evolutionaire opvolgers.

Voor het begrip van de mensensamenlevingen en de kunstwerken die zij voor hun instandhouding hebben vervaardigd is de evolutieleer onmisbaar. Zoals een voet geëvolueerd is uit de hand aan de achterpoot van de mensaap is de wolkenkrabber een geëvolueerde hut en het internet een vorm van taal. Allerlei moderne gedragstechnieken zijn aanpassingen van oudere gedragsvormen en alleen als we de evolutie volgen kunnen we begrijpen waarom ze werken zoals ze doen en hoe ze zijn ontstaan.
Rond de tweede wereldoorlog ontwikkelden Nico Tinbergen en Adriaan Kortlandt hun oversprongtheorie uit de bestudering van instinctieve gedragingen van dieren, zoals stekelbaarzen, meeuwen en aalscholvers. Het ging daarbij om gedragingen die voor andere doeleinden werden gebruikt dan waarvoor ze oorspronkelijk waren ontstaan. Dit blijkt een veel voorkomend mechanisme te zijn in de evolutie: zwemblazen van vissen, ontstaan om in het water op dezelfde plek te kunnen blijven staan, worden later gebruikt als zuurstofreservoir. Dat nieuwe gebruik is in eerste instantie alleen denkbaar als toevallige of culturele aanpassing. Later volgen genetische aanpassingen die het gebruik als “long” in een betrekkelijk snel tempo verbeteren en op de duur maken die verbeterde longen permanent landleven mogelijk. Gevederde voorpoten van dinosauriërs worden eerst gebruikt om evenwicht te bewaren bij het hard lopen op de twee achterpoten en later om te zweven als met een parachute. Uiteindelijk ontstaan er vleugels uit waarmee gevlogen kan worden, maar bij de struis en de emoe hebben deze vleugels nog steeds hun oorspronkelijke functie.

Op een analoge manier hebben zich de laatste tienduizenden jaren de menselijke samenlevingen ontwikkeld. Het mechanisme daarbij is cultureel geweest en niet genetisch, al valt aan te nemen dat de beslissende veranderingen van mensapen in mensen een vorm van genetische aanpassing zijn geweest aan evoluerende samenlevingen op uitdrogende Afrikaanse savannahs. Samenlevingen vertonen sinds het ontstaan van de mensachtigen een progressief toenemende complexiteit, die steeds hogere eisen stelt aan de deelnemers en aan de door hen gehanteerde technieken en vaardigheden. De Rus Pjotr Kropotkin heeft ooit een centrale these van Darwin een nieuwe draai gegeven: juist díe individuen zijn het best toegerust in de strijd om het bestaan die het wederkerig dienstbetoon in de hoogste mate beoefenen.
Doelmatige samenwerking ontstaat door specialisatie. Gelijkheid is geen voordeel maar een handicap
Juist groepen dieren met een sterke ontwikkeling van dit wederkerig dienstbetoon, zoals de mensachtigen, zijn het meest verspreid en tonen de hoogste verstandelijke vermogens. Het ontging de natuuronderzoeker niet dat ook in de ontwikkeling van elk afzonderlijk individu sprake was van deze wederkerigheid: alle hogere planten en dieren bestaan uit cellencomplexen die een voorbeeldig patroon van wederkerig dienstbetoon laten zien. Die cellen zijn ongelijksoortig, zodat zich ‘een tweede wet’ aandiende: ‘Het wederkerig dienstbetoon gaat samen met de verdeling van de arbeid en verbetering van de onderlinge communicatie. Waar de samenwerking tussen individuen toenam, trad inderdaad een specifieke verdeling van de arbeid op en ontstond ‘specialisatie’.
Kropotkin sprak in dat verband van afschaffing van de mededinging door wederkerige hulp en onderlinge steun. Als hij de wet van de verdeling van de arbeid toepaste op de samenleving, was ‘internationale samenwerking’ het geëigende middel om samen sterk te staan. Die samenwerking berustte niet op ‘gelijkmaking’, maar integendeel op het benutten van de specifieke verschillende eigenschappen van de partners. Doelmatige samenwerking ontstaat door specialisatie. Gelijkheid is geen voordeel maar een handicap. De evolutietheorie is gebaseerd op de ongelijkheidgedachte. Natuurlijke selectie veronderstelt immers dat er wat te selecteren valt. Selecteren is een keuze maken tussen wat goed en minder goed werkt. En nog belangrijker: diversiteit is een verzekering tegen veranderende omstandigheden.
De humanistische gelijkheidsleer zal daarom in een wetenschap over de samenleving die op de evolutieleer is gebaseerd niet in stand blijven. In een evolutionaire maatschappijleer wordt de menselijke samenleving als een organisme beschouwd dat aan dezelfde biologische wetten onderhevig is als de rest van het leven. Onderlinge samenwerking veronderstelt specialisatie. Specialisatie veronderstelt ongelijkheid. Maar is het uitgangspunt wel juist? Kan de samenleving gezien worden als een organisme waarin de samenwerking tussen de onderdelen voorop staat of is zij eerder een biotoop waarbinnen een natuurlijke selectie van individuen plaats vindt? Een Hobbesiaanse strijd van allen tegen allen? Of is zij misschien wel allebei? Het is denkbaar dat concurrentie en natuurlijke selectie een zaak is tussen samenlevingen en dat de burgers van een land of regio succesvoller zijn wanneer zij niet met elkaar concurreren maar elkaar juist helpen. Ik denk het persoonlijk niet, want de ideologie die daarop gebaseerd was, was nogal gewelddadig en heeft het, eenmaal aan de macht, maar twaalf jaar uitgehouden.
Trouwens, competitie en selectie zijn geen simpele en eenduidige fenomenen, dus misschien doen we er goed aan ze in een historische context niet te gebruiken.

Kant zag de geschiedenis als het verhaal van een wereld op weg naar één samenleving en dat veronderstelt samenwerking tussen samenlevingen, tenminste zoveel samenwerking dat er van een uiteindelijke eenwording sprake kan zijn. We houden daarbij vast dat de begrippen selectie en concurrentie biologisch zijn, even als samenwerking trouwens. Zij hebben in deze biologische zin geen normatieve connotaties. Historisch gezien gaat het bij selectie om een tautologie. Wat overleeft is per definitie datgene dat het meest geschikt is om te overleven en als twee beschavingen fuseren valt achteraf vaak moeilijk te zeggen in welk van de twee de continuïteit resideert. Dat is meer een epistemologische dan een biologische vraag.

De ethologie is de gedragsleer van dieren. Nederland kent pioniers op dat gebied, zoals Nico Tinbergen, Gerard Baerends en de onlangs op hoge leeftijd overleden Adriaan Kortlandt. Jan en Anton van Hooff en hun in Amerika werkende leerling Frans de Waal hebben de traditie voorgezet. Van het gedrag van dieren is veel te leren over het gedrag van mensen en dan met name van de mensapen met wie wij een lang verleden delen.
Het op mensen toepassen van kennis die is opgedaan bij de bestudering van diergedrag gebeurt nog maar mondjesmaat. Tinbergen en Baerends wilden er niet aan omdat ze bij Spencer gezien hadden wat de sociale gevolgen konden zijn. Ook in onze tijd is de weerstand tegen de wetenschappelijke bestudering van mensen en hun samenleving nog groot. Onder de namen cognitive science en sociobiologie wordt tegenwoordig wel psychologie en sociologie bedreven, vooral in de VS, maar de paradigma’s voor deze hoofdgebieden van de menswetenschappen zijn wereldwijd vooral nog gebaseerd op het werk van de negentiende-eeuwers Freud en Marx. Dat is te betreuren, want hun aannames zijn intussen grotendeels achterhaald. De wetenschappers die in hun traditie werken, maken in het algemeen weinig onderscheid tussen normatieve en feitelijke aspecten en veel van hun theorieën zijn ideologisch geïnspireerd.
Voor zijn overleven is iedereen afhankelijk van de groep waar hij toe hoort, stond hierboven. Hoe het begrip groep moet worden gedefinieerd, dat loopt nogal uiteen en groepen overlappen elkaar bovendien in een moderne samenleving. Maar de afhankelijkheid van de groep zit een mens in zijn genen. Wij zijn er mee geëvolueerd. Groepsaanhorigheid is overleven en met overleven gaan sterke emoties gepaard. De groep is in de tegenwoordige westerse samenleving hoe dan ook groot en diffuus. Dat is zeker een van de redenen waarom veel mensen zich tegenwoordig zo onzeker voelen in hun sociale omgeving. Zelfs een gezin heeft niet meer de duidelijke structuur van vroeger, met een zorgmoeder en een betrouwbare vader die tussen zijn vrouw en kinderen en de buitenwereld staat. Maar vooral het stamverband waar we toe horen is moeilijk te identificeren. Elementen ervan zijn bij de meest uiteenlopende maatschappelijke structuren terecht gekomen. Voor de meesten is de werkomgeving stam numero 1. Maar ook de sportclub of de buurtvereniging kan een deel van de functie hebben overgenomen. In oorlogstijd is het de natie, omdat daar dan opeens het overleven heel nauw bij is betrokken. De stam op het hoogste niveau, dat is het land waar men woont of de cultuur waaraan men zich gebonden weet. We zijn Nederlander en Europeaan en Westerling. In België voelt men zich eerst Vlaming en dan Belg. Een Marokkaan in Nederland heeft banden met zijn woonland en zijn land van herkomst. Vooral ook met zijn dorp van herkomst en met zijn uitgebreide familie daar. De zaken worden nog moeilijker gemaakt omdat iemands leven in een modern land vaak niet meer rechtstreeks afhankelijk is van identificeerbare medemensen maar aan de ene kant van bureaucratische apparaten en aan de andere van de ‘markt’. Aan apparaten is men geen loyaliteit verschuldigd, dat zijn geen mensen en aan de markt al helemaal niet. Achter de apparaten gaan wel weer mensen schuil, die de nadelen moeten dragen als er misbruik wordt gemaakt van gemeenschappelijke voorzieningen. Daar hebben we nog geen genetisch waarschuwingssysteem voor ontwikkeld. Of men zulk misbruik wel of niet als zodanig onderkent dat wordt cultureel bepaald.

In Nederland en andere Noord Europese landen is veel van de genetisch bepaalde emoties
In die nationale gemeenschap met zijn groeiende cohesie kwamen de afgelopen decennia mensen te wonen met andere gemeenschapsgevoelens
die groepen mensen bijeenhouden gefocust op de gemeenschappelijke natie, bij ons dus op Nederland. We spreken dezelfde taal, we hebben dezelfde gewoontes en vooral we delen hetzelfde communicatienetwerk. Het nationale gevoel is de laatste twee generaties behoorlijk versterkt door de televisie, het internet en andere elektronische communicatiemiddelen die we met andere Nederlanders delen. De verbondenheid met streekgenoten is in dezelfde mate verminderd. Fries en Limburgs wordt nauwelijks meer gesproken. De streektalen werden eerst dialecten en de dialecten werden accenten van een gemeenschappelijke Nederlandse taal. De godsdienstige gevoelens die Nederland tot de zestiger jaren verdeeld hielden zijn sindsdien vervangen door een gemeenschappelijke humanistische ideologie, waarvan de progressieve politieke partijen en de media de belangrijkste publieke uitdrukking vormen.

In die nationale gemeenschap met zijn groeiende cohesie kwamen de afgelopen decennia mensen te wonen met andere gemeenschapsgevoelens.
De media vormen het intermediair tussen overheid en bevolking en zonder hen zou er niet meer kunnen worden geregeerd
Ze keken niet naar onze televisie en als ze het internet raadplegen zijn het andere sites, vaak in een vreemde taal. Die taal zijn ze onderling blijven spreken en ook de bijbehorende kleding en andere gewoontes werden gehandhaafd. Het centrum van die vreemde cultuur is een vreemde godsdienst. Voor vrijwel alle Nederlanders was de godsdienst de groepsfunctie juist kwijtgeraakt de afgelopen vijftig jaar, maar voor de nieuwkomers heeft de meegenomen godsdienst hier een nog belangrijker functie dan in het land van herkomst. Zij dient als identificatie en ijkpunt in een vreemde en als vijandig ervaren omgeving. Vreemd en vijandig ligt in onze genen dicht bij elkaar en die genen zijn in deze en alle andere opzichten dezelfde als de genen van de nieuwkomers. Wat ons gescheiden houdt is de cultuur, het stamverband, de etniciteit. Vijandigheid jegens anderen versterkt de eigen etniciteit en daarin ligt een fatale spiraal.

In een groep chimpansees houdt het alfamannetje de macht niet als hij niet de steun heeft van tenminste een aantal vooraanstaande wijfjes of van een of twee goede vrienden onder de andere mannetjes. Uiteindelijk berust macht in een groep chimpansees, bonobo’s of mensen op de acceptatie door de meerderheid, maar de groep is beïnvloedbaar door de elite. Frans de Waal heeft aan het fenomeen hoofdstukken gewijd in zijn serie boeken over chimpansee samenlevingen en hun betekenis voor de menselijke groepsvorming.
Natuurlijk is de sprong van chimpansees naar mensen nog betrekkelijk groot, maar de suggestie dat wat voor de verwante chimpansees geldt ook voor ons waar is, is sterk. Democratie zoals wij die kennen is een formalisering van de spelregels die gelden voor de natuurlijke macht in groepen. Daarbij zijn de genetische regels, die we ooit hebben meegekregen voor het leven in kleine samenlevingen als het ware getransponeerd voor de tegenwoordige veel grotere groepen, zoals de nationale politieke samenleving. Het stemmen zelf dat de kiezers daarin eens in de zoveel tijd kunnen doen is van minder van belang dan de zekerheid die de politici hebben dat zij, als ze de steun van de kiezers kwijt raken, hun macht op den duur niet kunnen behouden. De steun van de kiezers wordt voor een groot deel bepaald en voorspeld door de steun of het ontbreken daarvan in de media. Kranten en televisie beïnvloeden de publieke opinie rechtstreeks en worden op hun beurt door de publieke opinie beïnvloed. Zij vormen het intermediair tussen overheid en bevolking en zonder hen zou er niet meer kunnen worden geregeerd.

Dit democratische systeem waarin communicatie zo’n belangrijke rol speelt werkt alleen als het wordt toegepast binnen een min of meer hechte gemeenschap. Bestaat er in een land meer dan een gemeenschap dan is het land per definitie niet democratisch te regeren. We zien dat voor onze ogen nu in Syrië gebeuren waar de macht in handen is van een minderheid van Alawieten. Assad en de zijnen kunnen die macht niet prijs geven zonder groot gevaar voor eigen leven. Dat zelfde etnische en democratische probleem hebben wij in potentie geïmporteerd door het ontstaan van de moslimgemeenschappen in dit land en het voorspelt voor de lange termijn geen goeds.

Het probleem dat Tzvetan Todorov aansnijdt in zijn nieuw vertaalde boek La peur des Barbares houdt ons op verschillende manieren allemaal bezig: bestaat er zo iets als een westerse en een moslim cultuur en zo ja zijn die elkaar vijandig gezind. Een daar mee samenhangend acuut probleem is of wij mensen met een moslim achtergrond anders moeten behandelen dan mensen met een westerse of bijvoorbeeld een Hindoe of een Chinese achtergrond. Nog relevanter misschien: behandelen moslims ons ongelovigen anders dan geloofsgenoten en zo ja is dat voldoende reden om ook hen anders te behandelen?
Bij het bestuderen van de problemen doen zich allerhande vragen voor die op zich weer tot nieuwe studies zouden kunnen leiden en waar men eigenlijk van zou verwachten dat de wetenschap daar intussen antwoorden op zou hebben gevonden. Dat blijkt niet of maar heel ten dele het geval te zijn. Vraag één: de moslim cultuur hangt aan de moslim religie.
Van de ‘culturele’ moslims die hier komen wonen nemen de beter opgeleiden deel aan de westerse cultuur, maar anderen doen dat niet
Geldt dat voor alle culturen? Is de westerse cultuur bijvoorbeeld een afgeleide van de christelijke godsdienst en is het verschil tussen de twee culturen (als dat er is) te herleiden tot de verschillen tussen de godsdiensten?
Arnold Toynbee dacht van wel. Hij meende dat alle beschaafde samenlevingen ontstaan zijn rond een godsdienst, al vallen naar zijn mening godsdienst en cultuur niet samen. Onder godsdienst is dan te verstaan een gefundeerde levensbeschouwing met metafysische aspecten. De Chinese levensbeschouwingen als het confucianisme en ook het Boeddhisme zijn vanuit dit gezichtspunt als godsdiensten aan te merken, al zagen de Boeddha en Confucius zelf dat waarschijnlijk anders. Christenen, Druzen en Alawieten, die in het Midden Oosten wonen nemen deel aan de moslim cultuur al zijn zij zelf geen moslims en al zien ze grote verschillen tussen henzelf en de moslims. Van de ‘culturele’ moslims die hier komen wonen nemen de beter opgeleiden deel aan de westerse cultuur, maar anderen doen dat niet. Ze doen het niet als ze hier in getto’s wonen, als de getrouwde vrouwen de deur niet uitkomen en de kinderen les krijgen op een Koranschool.
Iets dergelijks bestond ooit in het Ottomaanse rijk en nog eerder in het Moorse Spanje, waar op godsdienstige grondslag georganiseerde autonome groepen naast elkaar leefden in een hiërarchisch verband. Dat wil zeggen de moslimgemeenschap voerde de boventoon en de andere werden getolereerd.
Historiografie zoals Toynbee die bedreef of sociologie als die van Marx en van zijn Frankfurter Schule zijn een vorm van filosofie, niet van wetenschap.
De ‘Ostflüchtlingen’ pasten zich aan en werden West Duitsers, de DDR burgers bleven wat ze waren
De concepten die daarin gevormd worden, kunnen dienen om de stof te ordenen, maar er vindt geen terugkoppeling plaats naar de werkelijkheid. Het biedt ook geen praktische methoden om stellingen aan de werkelijkheid te toetsen. Als de werkelijkheid afwijkingen lijkt op te leveren, dan geldt tant pis voor de werkelijkheid. Onze landgenoot Pieter Geyl heeft in een serie discussies met Toynbee voor de BBC aangetoond dat er in diens theorievorming van bewijsvoering in strikte zin geen sprake was. Dat neemt niet weg dat Toynbee’s ideeën doordacht en interessant zijn. Zij zouden best uitgangspunt kunnen zijn voor een vorm van wetenschappelijk onderzoek, voor zover we tenminste beschikken over de middelen om wetenschappelijk onderzoek te doen in het verleden.

Toen de e.t. Duitse Bondskanselier Kohl met toestemming van de Russische partijleider Gorbatsjov de Duitse eenheid tot stand bracht was hij ervan overtuigd dat de eenwording economisch gunstige effecten zou hebben voor beide delen van Duitsland. Hij zou de kosten van de eenwording uit de postzegelkas kunnen betalen, meende hij. Voor die toekomstverwachting dacht hij goede argumenten te hebben. Sinds de tweede wereldoorlog zijn er miljoenen Duitsers uit de voormalige Duitse gebieden in Oost Europa naar West Duitsland geëmigreerd en daar zonder problemen geïntegreerd. De meeste van hen pasten zich onmiddellijk aan. Zij hadden een belangrijk aandeel in het Duitse Wirtschaftswunder van de eerste drie decennia na de oorlog. Die vluchtelingen waren net zulke mensen als de bewoners van de DDR ten tijde van de Wiedervereinigung, het waren bovendien zelf voor een groot deel DDR burgers geweest, dus waarom zou het nu dan anders lopen? Het liep anders omdat de bewoners van de DDR ten tijde van de Wiedervereinigung op hun plek bleven en omdat hun DDR samenleving daar in stand bleef. De ‘Ostflüchtlingen’ pasten zich aan en werden West Duitsers, de DDR burgers bleven wat ze waren. Binnen de staatsgrenzen van de Bondsrepubliek had men nu twee samenlevingen , de Ossies en de Wessies en twee samenlevingen onder een dak, dat werkt niet. De hereniging van Duitsland is een grootschalige sociologisch experiment geweest en de lessen zijn er nog steeds niet uit getrokken.

Paul Scheffer blijft hardnekkig de vestiging van de Dar al Islam in Nederland en andere West Europese landen vergelijken met de immigratie van West Europeanen in de VS. Waar hij het mee zou horen te vergelijken is met de vestiging van de slavensamenleving van de Afro-Amerikanen in de sloppenwijken van de Noordelijke grote steden in de VS. Ander vergelijkingsmateriaal vormen de Brazilianen uit het Noorden in de favela’s van Rio en Sao Paolo. En studiemateriaal is dus nu ook de hereniging van Duitsland.

Wanneer het zo moeilijk is om twee verschillende culturen te fuseren waarin mensen leven die twee generaties eerder nog één volk hadden gevormd, hoeveel lastiger wordt het dan wanneer we twee oude culturen moeten integreren die voor bijna anderhalf millennium een andere weg zijn gegaan?
Het laten ontstaan van een tweede en vreemde samenleving op onze bodem onder onze neuzen is een onbegrijpelijke fout geweest van onze overheid en dat de kiezers de gevestigde partijen er voor afstraffen is begrijpelijk. Als de samenwerking instort tussen twee of meer etnische groepen die zich op hetzelfde territoir bevinden dan ligt geweld dicht aan de oppervlakte.
Dat wil zeggen, multicultureel was het, maar een samenleving eigenlijk niet
Een toestand van min of meer permanent geweld kan het gevolg zijn. Dat zien we in het Midden Oosten en dat zagen we in Spanje in de Moorse tijd. Het is een recept voor armoede en een onbevredigende leven voor alle betrokkenen. Gelukkig weet men dit in het algemeen wel.
De Turken uit het Osmaanse rijk gebruikten de angst voor het verschijnsel om hun macht en de interne vrede te handhaven op hun reusachtige grondgebied dat maar beperkte middelen had van communicatie en transport. Binnen het Ottomaanse rijk bestonden niet alleen veel door taal en religie gescheiden autonome groeperingen, de millets, maar die millets lagen verspreid tussen en door elkaar heen op een manier dat samenwerking tussen gelijkgezinden bemoeilijkt werd en tegenstellingen werden aangewakkerd. Iedereen had de Turkse overheid nodig om een minimum aan vrede te handhaven. Het Midden Oosten geeft daar ook nu nog veel voorbeelden van en hetzelfde geldt voor de Balkan, wat ook ooit een deel was van het Turkse rijk. Op de Balkan woonden niet alleen Hongaren, Serven, Kroaten, Bulgaren, Albanezen, Roemenen en Duitsers naast elkaar, maar een Duits gebied, het Zevengebergte, ligt in Transsylvanië midden in een groter Roemeens sprekend gebied. Binnen het Zevengebergte liggen niet alleen weer Roemeens sprekende enclaves, maar ook Hongaarse regio’s en Vlaams sprekende dorpen en in de Hongaarse regio’s weer Duitse en Roemeense dorpen. Het is een caleidoscoop van talen en culturen en die vindt men overal in het voormalige Turkse rijk.
Van de Britse moslims (Pakistani) blijkt nul procent homoseksualiteit een aanvaardbare vorm van gedrag te vinden
Wanneer ooit ergens sprake geweest is van een multiculturele samenleving dan was het daar. Dat wil zeggen, multicultureel was het, maar een samenleving eigenlijk niet. Sommige etnische componenten, zoals Islamieten, Serven en Hongaren, die door de Duitsers Herrenvölker worden genoemd, mixten nog weer wat slechter dan de rest. Uit de laatste Balkanoorlog in de negentiger jaren van de twintigste eeuw zijn de Kosovo oorlog, de Bosnische burgeroorlog met Srebrenica en de belegering van Sarajevo de bekende voorbeelden.

Hoe groot die culturele verschillen zijn blijkt vaak op een verrassende manier uit onderzoek dat met een heel ander doel is opgezet. Medici en hersenbiologen zijn tot de conclusie gekomen dat homoseksualiteit een gedragsaanleg is, die voorkomt bij een bepaald percentage van de bevolking, hoewel de juiste omvang van dat percentage niet helemaal vast staat. De schattingen lopen uiteen tussen de 3 en de 13 procent en lijken afhankelijk van de gebruikte definities. Neem aan dat het er tenminste 3 procent zijn. Als er binnen een bevolkingsgroep een sterke morele weerstand tegen homoseksualiteit bestaat, wordt het gerapporteerde percentage kleiner, maar men kan zijn aanleg niet door een wilsbesluit veranderen en een percentage van nul is met zekerheid onjuist. Tussen de verschillende etniciteiten buiten Afrika zijn de genetische verschillen klein, Pakistani hebben daarom niet of nauwelijks minder homoseksuelen dan hun Europese landgenoten in Engeland, dat staat wel vast. Zoals met alle gedragingen die genetisch zijn bepaald blijft er een zekere vrijheid voor het individu bestaan, maar statistisch zijn die individuele wilsbesluiten doorgaans niet van grote betekenis voor het gedrag van de groep die onderzocht wordt. Van de Britse moslims (Pakistani) blijkt nul procent homoseksualiteit een aanvaardbare vorm van gedrag te vinden. Een dergelijke uitkomst van een onderzoek zegt weinig over het voorkomen van homo’s onder Pakistani, maar waar zegt het wel wat over? In de eerste plaats natuurlijk over de kwaliteit van het onderzoek. Men mag er van uit gaan dat het grootste deel van de homo’s binnen de onderzochte groep hun gedrag acceptabel vinden al was het alleen maar voor zich zelf.
De welvaartsgroei in India van de laatste decennia is aan Pakistan voorbij gegaan en het land zinkt langzaam weg in een moeras van geweld en onverdraagzaamheid
Zij hebben dus of onjuiste antwoorden gegeven of geweigerd aan het onderzoek mee te doen. Wanneer dan een percentage van nul wordt gerapporteerd, zonder dat verteld wordt hoe men daaraan komt, is er kennelijk iets fout geweest in het onderzoek. Verder zegt het ongetwijfeld iets over de vitaliteit van de norm binnen de moslimwereld in Groot Brittannië, die tegelijkertijd zo afwijkt van de Britse norm.

Maar niet alleen in het Verenigd Koninkrijk vormen de Pakistani een bizarre (sub)samenleving, dat doen ze ook in het thuisland Pakistan. Toen Groot Brittannië in 1947 onafhankelijkheid wilde geven aan India zaten ze met het probleem van de moslims, die niet onder een hindoe regering wilden leven. Onafhankelijkheid van het subcontinent hield voor hen noodzakelijk een verdeling in tussen een moslim en een seculiere samenleving. Die verdeling is er gekomen en heeft zoals nu iedereen kan zien weinig goeds opgeleverd voor de inwoners van Pakistan. De welvaartsgroei in India van de laatste decennia is aan Pakistan voorbij gegaan en het land zinkt langzaam weg in een moeras van geweld en onverdraagzaamheid. De moslims in India aan de anderen kant van de grens, gaat het daarentegen beter dan alle andere moslimsamenlevingen in de wereld.

Maar nu eerst een verslag van de gang van zaken bij de scheiding tussen India en Pakistan. 14 August, 1947, was de datum van het ontstaan van Pakistan. De volgende nacht om twaalf uur verkreeg India haar onafhankelijkheid van de koloniale overheersing, waarmee een einde kwam aan bijna 350 jaar Britse aanwezigheid in India. De Engelsen lieten India verdeeld achter.
de in India achtergebleven moslims zullen gemiddeld wat vredelievender zijn geweest dan die naar Pakistan verhuisden
De nieuwe natie was langs religieuze lijnen opgedeeld, met Pakistan als een islamitische en India als een seculiere staat. In die seculiere staat bleef een aantal moslims achter dat de bevolking van iedere islamitische staat overtrof met uitzondering van Nederlands Oost Indië, het latere Indonesië. Er kan van worden uitgegaan, dat er een zeker mate van positieve selectie heeft plaats gevonden, d.w.z. dat de in India achtergebleven moslims gemiddeld wat vredelievender zullen zijn geweest dan de Islamitische Indiërs die naar Pakistan zijn verhuisd. Niettemin is het tussen hindoes en moslims binnen India nog regelmatig tot botsingen gekomen. Beduidend minder in omvang dan de botsingen tussen India en Pakistan en tussen de Pakistani onderling, maar toch. De agressiviteit van de moslims blijft ongebroken, ook als er een zekere verdunning in hun aanwezigheid is opgetreden, dat blijkt. Of de verdeling verstandig was is nog steeds een onderwerp van discussie. De grensproblemen, die de Britten in hun voormalige kolonie achterlieten waren de oorzaak van twee oorlogen en van een nog steeds slepend conflict tussen India and Pakistan.

De verdeling van India heeft daarnaast een precedent geschapen: voor Israel, dat een eigen thuisland eiste vanwege de onoplosbare tegenstellingen tussen de Arabieren en de Joden in Palestina. De Britten verlieten zoals bekend Palestina in 1948, en lieten de kwestie van de verdeling van het mandaatgebied over aan de VN. Onafdwingbare resoluties van de VN om de grenzen in kaart te brengen tussen Joden en Arabieren hebben geleid tot verschillende Arabisch-Israëlische oorlogen en ook dat conflict sleept nog steeds voort. Aan het einde van de negentiende eeuw waren er in India verscheidene nationale bewegingen. Zij dankten hun ontstaan voornamelijk aan de mogelijkheden die de Britten hadden verschaft op het terrein van transport en communicatie. De ongevoeligheid van de Britten voor de Indische cultuur en de afstand die zij tot de bevolking bewaarden bracht zo’n teleurstelling mee in de Britten bij hun Indische onderdanen dat het einde van de Raj op den duur onvermijdelijk werd. Terwijl de Indische National Congress de Britten opriep India te verlaten, nam de Muslim League een resolutie aan waarin de Britten werden opgeroepen het Indische grondgebied eerst te verdelen en pas daarna het land te verlaten. Er waren verschillende redenen voor het ontstaan van een apart thuisland voor de Moslims en alle drie betrokken partijen, de Moslim Liga, de Britten en de Congress Partij droegen een deel van de verantwoordelijkheid.
Het erge is, is dat de islam een zelfopgelegde handicap is
De Britten hadden tot op zekere hoogte een verdeel en heers politiek gevoerd in India, vergelijkbaar met die van de Osmanli in het oude Turkije. Bij de volkstelling was de religie een identificatiemiddel en groepen werden door de Britten verschillend behandeld afhankelijk van hun godsdienst. Zij baseerden hun ideeën over de verschillende bevolkingsgroepen op de historie en hun religieuze teksten en niet op hun gedrag in het hier en nu. De Britten waren benauwd voor de potentiële dreiging die de moslims vormden. De moslims hadden immers als Moghuls voor de komst van de Britten drie honderd jaar lang India geregeerd en de herinnering daaraan was niet alleen bij de moslims maar ook bij de andere Indiërs nog volop actueel. Dat heeft zeker een rol gespeeld bij hun besluit de All India Muslim Conference te erkennen en te steunen, de organisatie waaruit Pakistan is ontstaan en het Pakistaanse leiderschap is voortgekomen. De moslims hadden al de jaren van de Raj in meerderheid geweigerd om Engels te leren spreken en met de Britten samen te werken. Dat had de Hindoes een grote voorsprong verschaft nu het er op aankwam het Britse bestuur over te nemen en de door de Britten georganiseerde samenleving te runnen. Syed Ahmed Khan was de belangrijke moslimleider die deze fout inzag, samenwerking met de Britten propageerde, maar tegelijkertijd pleitte voor een separaat Pakistan. Van hun kant waren er ook Hindoes bezig een scheiding voor te bereiden met de moslims. Zij wilden een verbod op het slachten van koeien, de belangrijkste bron van dierlijk voedsel voor de moslims. Zij stelden voor het Perzische schrift dat in gebruik was te vervangen door het Devanagri schrift, waardoor automatisch Hindi in plaats van Urdu de belangrijkste kandidaat zou worden voor de nationale taal. De actie van burgerlijke ongehoorzaamheid aan het Britse bewind van de partij van Gandhi gaf ruimte aan de moslims, die aan deze actie niet deelnamen en de Hindoes vervingen in bestuurlijke functies, terwijl ze bovendien vanouds al belangrijke posities bekleedden in het leger. De Congress Partij maakte het de moslims in hun separatistische voornemens een stuk gemakkelijker dan nodig was geweest. Een volkomen onnodige move was bijvoorbeeld de introductie van de Bande Matram als volkslied. Dat lied bevatte anti-moslim passages die op school door de moslimkinderen moesten worden gezongen. Tijdens de oorlog was er onder de Britten en de Hindoes nog steeds hoop geweest op een onverdeeld India met een soort kantonaal system, geografisch ongeveer volgens de lijnen van de latere verdeling. Maar de Congress Party verwierp de interim-regering die op basis van dit plan in 1942 was gemaakt en dat was de laatste druppel die de emmer deed overlopen. Sindsdien koersten de moslimleiders op verdeling als de enige reële mogelijkheid voor hun mensen. De verdeling en de daarmee samenhangende burgeroorlog hebben zowel India als Pakistan ver achterop gezet. De ongeregeldheden kostten veel doden en er vond een soort wreedheden plaats die tijdens de Raj nooit waren voorgekomen. Vijftien miljoen vluchtelingen passeerden de grenzen en kwamen terecht in gebieden waar ze volkomen vreemd waren, want ondanks de plaatselijke verschillen in godsdienst werden de identiteiten van de mensen in India toch grotendeels bepaald door de taal die ze spraken en de streek waar ze vandaan kwamen. Niet alleen India werd nu verdeeld maar ook provincies als Bengalen en de Punjaab. Hindoes, moslims en Sikhs waren in gelijke mate het slachtoffer. Nog steeds zijn de wonden van de verdeling niet geheeld. De schade aan de economie was vergelijkbaar met die in het Habsburgse rijk na de eerste wereldoorlog. Gematigde en verantwoordelijke leiders verdwenen van het toneel en werden opgevolgd door fanatici met veel minder bestuurlijke ervaring.
De afscheiding van Bangladesh in 1971 was een volgende klap voor Pakistan en zij leidde tot een van de twee oorlogen die de twee landen sinds de deling hebben gevoerd. De andere was de Kasjmir oorlog en nog steeds lijkt Kasjmir een onoplosbaar probleem.
Mensen zijn niet allemaal gelijk, maar groepen mensen zijn helemaal niet gelijk

India heeft de laatste decennia de weg vooruit teruggevonden. Haar toegenomen economische en militaire macht heeft zeker de onrust in het gebied verminderd, maar Pakistan gaat nog steeds gebukt onder een religie en een regime die je niemand toe zou wensen. Wie zich met de ongelukkige geschiedenis van het subcontinent bezig houdt, kan moeilijk anders dan concluderen dat de wereld het beter zonder islam zou kunnen stellen. Het erge is, is dat de islam een zelfopgelegde handicap is. Pakistani zijn genetisch niets anders dan Hindustani en eigenlijk ook nauwelijks anders dan Engelsen. Met afstand het belangrijkste verschil zit in de nefaste religie.

Mensen zijn niet gelijk, maar ze vormen wel allemaal onderdeel van dezelfde genenpool. Dat betekent dat ieder individu voor zijn geboorte de kans heeft bijvoorbeeld om de slimste of de domste mens ter wereld te worden. Daarbij is wel de grootte van die kans weer niet voor iedereen dezelfde. Mensen met begaafde ouders hebben een grotere kans op slimheid en achterlijke ouders krijgen veel minder vaak erg intelligente kinderen. Wel zijn hun kinderen meestal slimmer dan zij zelf en andersom hebben extreem begaafde ouders meestal kinderen die minder begaafd zijn. Daar staat dan weer tegenover dat extreem begaafde ouders de grootste kans van alle ouders hebben op superbegaafde kinderen. De grootste, maar toch, erg groot is de kans niet.
Intelligentie hoort daarbij, maar discipline, aanpassingsvermogen, doorzettingsvermogen en zuivere ethische kwaliteiten zijn andere
De tendens is altijd naar het gemiddelde van de genenpool. Dat heeft de geleerde Hans Eysenck in de vorige eeuw uitvoerig beschreven en na een periode van ideologisch geïnspireerd verzet heeft de wetenschappelijke wereld zijn analyse geaccepteerd.
Mensen zijn niet allemaal gelijk, maar groepen mensen zijn helemaal niet gelijk. De capaciteiten van groepen mensen, van culturen zeggen we meestal, kunnen erg uiteenlopen. Waarschijnlijk zegt dat wel iets over de gemiddelde capaciteiten van de mensen die deel uitmaken van die groepen en meer nog misschien over de statistische verdeling van de capaciteiten binnen de groep. De wijze waarop de groep is georganiseerd en waarop haar leden samenwerken is van alle factoren waarschijnlijk de meest bepalende. Veel onderzoek is daar niet over gepubliceerd. De gemiddelde aanleg van leden van een cultuur zal misschien bepalen hoever een cultuur kan komen, maar niet hoever zij daadwerkelijk komt. Allerlei van buiten komende factoren spelen daarbij een rol en misschien vooral ook puur geluk. Aanleg blijft niettemin belangrijk. Het zou een misvatting zijn om bij die aanleg alleen te kijken naar de intelligentie van de leden van de groep. Coöperatief vermogen is tenminste zo belangrijk en in dat vermogen spelen een aantal verschillende kwaliteiten een rol. Intelligentie hoort daarbij, maar discipline, aanpassingsvermogen, doorzettingsvermogen en zuivere ethische kwaliteiten zijn andere. Ook een goede mix van de verschillende eigenschappen is van belang. Een immigratie uit zo veel mogelijk uiteenlopende andere culturen is om die laatste reden vaak positief, zolang de immigratie qua omvang en snelheid zekere grenzen niet overschrijdt en samengaat met integratie. Een geordend verlopende immigratie versterkt over het algemeen de mix, maar wordt de absorptiecapaciteit van een cultuur geweld aangedaan, dan werkt immigratie negatief en ontstaat een multiculturele samenleving, wat eigenlijk een ander woord is voor meerdere samenlevingen naast elkaar op hetzelfde territoir.

De kwaliteit van een samenleving wordt doorgaans afgemeten aan de vrede en welvaart die zij produceert. Voor een welvarend land zijn voldoende ondernemers nodig, een geschoolde en gedisciplineerde bevolking en interne en externe vrede.
Amerika kent welvaart kan men tegenwerpen, maar voert oorlog in Irak en in Afghanistan. Dat is zo, maar dat zijn kleine oorlogen, zij duren nog niet zo lang en zij vinden niet binnen Amerika zelf plaats. Amerika is onmetelijk rijk, maar ook Amerika ondervindt nu al de gevolgen en zal ze zeker sterker gaan ondervinden als de oorlogen veel langer gaan duren.
In de Arabische landen en in andere delen van de moslim wereld is de bevolking niet erg geschoold en zij wordt opgeleid in een fantasiewereld. In die landen is bijna nergens sprake van interne vrede en daarom is er weinig welvaart. Welvaart heeft maar weinig te maken met de aanwezigheid van hulpbronnen, zoals energie en delfstoffen. Iran, Rusland en Saoedie Arabië hebben enorme olievoorraden, maar een groot deel van hun bevolking is er arm. Scholing van de hele bevolking en onderlinge verdraagzaamheid, dat zijn in het bijzonder eigenschappen van democratische landen. Die zijn te vinden in Europa, in Noord Amerika, in Australië en tegenwoordig ook in Oost Azië.

Niet alle Oost Aziatische landen zijn democratisch. China is dat bijvoorbeeld niet, maar niettegenstaande dat er maar één politieke partij is en dat de macht van die partij niet door de wet wordt beperkt, houdt zij zich de laatste decennia heel aardig aan haar eigen regels en is zij dus op weg een rechtstaat te worden. Het interne geweld is in China de laatste decennia tot een minimum beperkt gebleven.
De interne vrede groeit gelijk op met de welvaart. De veiligheid op straat is er groter dan in veel democratische landen. Ondernemers en werknemers weten waar ze aan toe zijn, kunnen op langere termijn plannen en worden in het bezit gelaten van hun inkomen en hun winst. Daar gaat het om. Democratie doet dat soort dingen ook en zelfs min of meer zonder moeite. Hoeveel dat te maken heeft met de staatkundige inrichting van de westerse landen weten we eigenlijk niet. We zijn gewend om democratie te vereenzelvigen met kiesstelsels en regeringssystemen, maar dat komt misschien wel omdat die bij ons samen met de rechtsstaat voorkomen en met een zekere mate van sociale zekerheid voor de werkende bevolking. Hoe democratie hier zou werken zonder rechtsstaat en zonder scholing en sociale zekerheid van de bevolking dat weten we niet. Hoe een formele politieke democratie zou werken zonder voldoende ondernemers die vrijheid van handelen en ondernemen hebben, daar hebben we een vermoeden van. De voorbeelden in Oost Europa liggen nog vers in ons geheugen.  
Verscheen vandaag ook op het weblog van Toon Kasdorp zelf

Toon Kasdorp,  31-08-2011          

Reacties
# 1
D. G. Neree:

Een behoorlijke lap tekst, maar bijzonder goed te lezen. Helder verhaal. Complimenten.

03-sep 2011 ,  08:49
Reageren is niet mogelijk op dit bericht.